Terug naar bibliotheek
Raad van State

ECLI:NL:RVS:2025:4534 - Wijzigingsplan, belangenafweging en een goede ruimtelijke ordening - 24 september 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RVS:2025:453424 september 2025

Essentie

De Raad van State oordeelt dat een college bij het vaststellen van een wijzigingsplan, ook als aan de wijzigingsvoorwaarden is voldaan, een belangenafweging moet maken in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Het verlies van vrij uitzicht en een beperkte toename van verkeer zijn onvoldoende zwaarwegend.

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

202305824/1/R2.

Datum uitspraak: 24 september 2025

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant sub 1] en [appellante sub 2] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 1]), beiden wonend in Uitwijk, gemeente Altena,

appellanten,

en

het college van burgemeester en wethouders van Altena,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 27 juni 2023 heeft het college het wijzigingsplan "Kern Uitwijk: Cronenburg ong." vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant sub 1] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant sub 1] heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak op zitting behandeld op 19 juni 2025, waar [appellant sub 1], en het college, vertegenwoordigd door dr. W. Oosten, zijn verschenen. Verder is op de zitting M3 Architecten, vertegenwoordigd door [gemachtigde ], als partij gehoord.

Overwegingen

Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet

1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een wijzigingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het wijzigingsplan onherroepelijk is.

Het ontwerp van het wijzigingsplan is op 17 maart 2023 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening, zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.

Inleiding

2.       Het wijzigingsplan voorziet in de mogelijkheid om maximaal vijf woningen te realiseren op de onbebouwde gronden tussen de straten Cronenburg, Doctor H. Colijnstraat en het Uitwijks Dijkje in Uitwijk. De bestemming van de gronden wordt daartoe gewijzigd van "Agrarisch met waarden - Landschapswaarden" naar "Wonen-1". De gronden zijn in de huidige situatie als grasveld ingericht, waarbij het noordelijke deel wordt gebruikt als trap- en speelveldje. M3 Architecten is initiatiefnemer van het plan en het college heeft hieraan medewerking verleend. [appellant sub 1] woont aan de [locatie], naast de gronden waar twee van de vijf woningen zijn voorzien. Hij is het niet eens met het plan, onder meer omdat volgens hem de noordelijke (twee-onder-een-kap-)woningen te dicht bij zijn woning komen en de extra woningen leiden tot verkeersoverlast. Niet in geschil is dat wordt voldaan aan de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid in artikel 4.7.2 van het bestemmingsplan "WAAU-2017".

Toetsingskader

3.       Met het bestaan van de wijzigingsbevoegdheid in een bestemmingsplan mag de planologische aanvaardbaarheid van de nieuwe bestemming binnen het gebied waarover de wijzigingsbevoegdheid gaat in beginsel als een gegeven worden beschouwd als is voldaan aan de in het bestemmingsplan gestelde wijzigingsvoorwaarden. Dit neemt niet weg dat het bij het vaststellen van een wijzigingsplan gaat om een bevoegdheid en niet om een plicht. Het feit dat is voldaan aan de wijzigingsvoorwaarden die in een bestemmingsplan zijn opgenomen, doet niets af aan de plicht van het college van burgemeester en wethouders om in de besluitvorming over de vaststelling van een wijzigingsplan ook na te gaan of uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, gelet op de betrokken belangen, wijziging van de oorspronkelijke bestemming gerechtvaardigd is.

Goede ruimtelijke ordening

4.       [appellant sub 1] betoogt, zo begrijpt de Afdeling, dat het college het wijzigingsplan heeft vastgesteld in strijd met een goede ruimtelijke ordening.

Hierover voert hij aan dat de twee woningen aan de noordkant van het plan direct naast zijn woning komen. Hierdoor verliest hij zijn vrije zicht en voelt hij zich ingebouwd. Zijn verzoek om een strook van 1 m tussen de percelen te laten, waardoor er ruimte is om de haag en schutting te onderhouden, is volgens hem ten onrechte niet ingewilligd, terwijl aan andere bewoners wel is tegemoetgekomen met extra ruimte.

Daarnaast voert hij aan dat de straat Cronenburg erg smal is, waardoor het passeren en keren van auto’s niet mogelijk is als in de toekomstige situatie voertuigen van en naar zeven woningen van deze doodlopende straat gebruik moeten maken. Volgens [appellant sub 1] zijn er alternatieven voor de verkeerssituatie die voor minder hinder zorgen, namelijk door de straat te verbreden of door te trekken naar het Uitwijks Dijkje.

Ten slotte leidt het plan er toe dat het trap- en speelveldje voor een belangrijk deel verloren gaat, en dat het resterende deel van het veldje volledig door tuinen en een sloot omsloten wordt, waardoor het onveilig is voor spelende kinderen, aldus [appellant sub 1].

4.1.    De Afdeling is van oordeel dat het college redelijkerwijs heeft kunnen stellen dat het wijzigingsplan niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening is vastgesteld.

4.2.    Het college heeft zich op het standpunt mogen stellen dat de afstand tussen het bouwvlak en het perceel van [appellant sub 1] voldoende is. Op grond van het van overeenkomstige toepassing verklaarde artikel 20.2.2, onder d, van de planregels van het bestemmingsplan "WAAU-2017" moet deze afstand minimaal 3 m bedragen. Een dergelijke afstand is in een woonwijk niet ongebruikelijk. Het college heeft toegelicht dat de situering van de twee noordelijke nieuwe woningen mede is ingegeven door de afstand die moet worden aangehouden tot het rioolgemaal en de watergang. Daardoor kan hier, zoals het college heeft toegelicht, geen strook grond tussen de percelen worden vrijgespeeld en zijn er geen aanpassingen in de situering mogelijk, anders dan bij andere omwonenden van het plangebied waar die belemmeringen niet spelen. Zoals de Afdeling verder heeft overwogen, bijvoorbeeld in de uitspraak van 23 april 2025, ECLI:NL:RVS:2025:1813, onder 4.1, bestaat er geen recht op een blijvend vrij uitzicht.

4.3.    Daarnaast heeft het college zich op het standpunt mogen stellen dat het plan niet leidt tot onaanvaardbare gevolgen voor het verkeer. De breedte van de straat Cronenburg is 5 m en voldoet aan de CROW-normering van 4,8 m voor een dergelijke ontsluitingsweg, wat voldoende breed is voor auto’s om te keren of elkaar te passeren. Verder heeft het college in paragraaf 5.10.1 van de plantoelichting, onder verwijzing naar kencijfers voor de verkeersgeneratie in CROW-publicatie 381 ‘Toekomstbestendig parkeren’, voldoende onderbouwd dat het relatief lage aantal verkeersbewegingen door de toevoeging van vijf woningen geen onaanvaardbare hinder zal opleveren.

4.4.    Verder heeft het college in zijn afweging de voorkeur mogen geven aan inbreiding met woningbouw boven het behoud van een deel van het binnenstedelijke groen. Daarbij betrekt de Afdeling dat het college heeft aangegeven dat in deze buurt voldoende groen en speelruimte overblijft. De precieze invulling van de gronden ter plaatse van het veld is een kwestie van uitvoering van het wijzigingsplan, wat in beroep tegen dit plan niet aan de orde kan komen.

4.5.    Het college heeft bij de vaststelling van het wijzigingsplan ten slotte onderzoek gedaan naar de door [appellant sub 1] voorgestelde alternatieven voor de situering van de woningen en de verkeerssituatie. De voor- en nadelen van die alternatieven zijn door het college meegenomen in de afweging om het wijzigingsplan vast te stellen. Daarbij heeft het college toereikend gemotiveerd waarom niet voor die alternatieven is gekozen.

4.6.    Het betoog slaagt niet.

Planschade

5.       [appellant sub 1] betoogt dat hij recht heeft op planschade door de vaststelling van het wijzigingsplan.

5.1.    Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de woning van [appellant sub 1] betreft, bestaat naar het oordeel van de Afdeling geen aanleiding voor de verwachting dat die waardevermindering zo groot zal zijn dat het college bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan hij heeft gedaan. Voor eventuele tegemoetkoming in planschade voor [appellant sub 1] bestaat een aparte procedure met eigen rechtsmiddelen.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

6.       Het beroep is ongegrond.

7.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. A.B. Blomberg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Kuipers, griffier.

w.g. Blomberg

lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Kuipers

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 24 september 2025

271-1135