ECLI:NL:RVS:2025:4272 - Raad van State - 4 september 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
202405883/2/R1.
Datum uitspraak: 4 september 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) in het geding tussen:
[verzoeker A] en [verzoeker B], beiden wonend in Alkmaar,
verzoekers,
en
de raad van de gemeente Alkmaar,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 15 juli 2024 heeft de raad het bestemmingsplan "Olympiaweg tussen 1 en 17" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [verzoekers] beroep ingesteld.
[verzoekers] hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
Van der Valk Hotel Alkmaar B.V. heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[verzoekers] hebben nadere stukken ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op een zitting behandeld op 21 augustus 2025, waar [verzoekers], bijgestaan door mr. drs. L.T. van Eijck van Heslinga, advocaat in Alkmaar, en de raad, vertegenwoordigd door mr. L.C.H. Geerse en drs. ing. J.W.M. Groot, zijn verschenen. Verder zijn op de zitting Van der Valk Hotel B.V., vertegenwoordigd door mr. E.M. van Bommel en mr. Q. Beelaerts van Blokland, advocaten in Amsterdam, en Cactus Projectontwikkeling II B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigde], als partij verschenen.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 14 december 2023 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro), zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Inleiding
2. Het plangebied ligt in het Olympiapark tussen de Martin Luther Kingweg en de Olympiaweg. Het bestemmingsplan voorziet in de bouw van een zogenoemd "snelweghotel" (hierna: hotel) met maximaal 150 hotelkamers met bijbehorende voorzieningen, zoals een restaurant, vergader- en congresruimten en diverse wellness faciliteiten, en een kantoorgebouw van maximaal 5.200 m² bvo aan kantoorruimte. Het hotel is voorzien op het westelijke deel, het kantoor op het oostelijke deel van het plangebied. Het hotel wordt ontwikkeld door Van der Valk, het kantoorgebouw door Cactus. Het bouwvlak voor het hotel bestaat uit twee delen. Op het westelijke deel geldt een maximale bouwhoogte van 16 m en op het oostelijke deel geldt een maximale bouwhoogte van 45 m.
[verzoekers] wonen aan de [locatie] ten noordwesten van het plangebied. Zij vrezen dat de ontwikkeling die met het plan mogelijk wordt gemaakt hun woon- en leefklimaat zal aantasten.
[verzoekers] verzoeken om schorsing van het bestemmingsplan totdat uitspraak is gedaan in de bodemprocedure, omdat op 24 december 2024 en 7 juli 2025 aanvragen voor een omgevingsvergunning voor de bouw van het kantoor en het hotel zijn ingediend. Het verzoek om voorlopige voorziening is ingediend na afloop van de beroepstermijn, zodat het bestemmingsplan in werking is getreden. Gelet op de ingediende aanvragen is er een spoedeisend belang.
Voorlopig rechtmatigheidsoordeel
3. De voorzieningenrechter zal hierna, aan de hand van de door [verzoekers] aangevoerde beroepsgronden, bezien of aanleiding bestaat voor de verwachting dat de Afdeling in de bodemprocedure zal oordelen dat het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan niet in stand blijft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
Nader stuk
4. Van der Valk heeft op 20 augustus 2025, dus één dag voor de zitting een nader stuk met bijlagen ingediend. [verzoekers] hebben tegen toevoeging daarvan aan de stukken in de voorlopige voorzieningenprocedure bezwaar gemaakt, omdat zij zich hierdoor in hun verdedigingsbelang voelen geschaad.
Uit artikel 8:83, eerste lid, van de Awb volgt dat in een procedure over een voorlopige voorziening tot één dag voor de zitting nadere stukken kunnen worden ingediend. Van der Valk heeft het stuk dus niet tijdig ingediend en de voorzieningenrechter ziet aanleiding het stuk daarom buiten beschouwing te laten. In de bodemprocedure kan het nader stuk worden meegenomen.
Participatie
5. [verzoekers] betogen dat het bestemmingsplan niet zorgvuldig tot stand is gekomen, omdat geen participatietraject is doorlopen. Er heeft geen inspraak plaatsgevonden en er is geen overleg met omwonenden geweest.
5.1. Het bestemmingsplan is overeenkomstig artikel 3.8 van de Wro voorbereid met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Awb. Niet gebleken is dat de raad niet op juiste wijze toepassing heeft gegeven aan het bepaalde in die afdeling. Het ontwerpplan is op de voorgeschreven wijze bekendgemaakt en ter inzage gelegd. Een ieder is in de gelegenheid gesteld om een zienswijze over het ontwerpplan naar voren te brengen, wat [verzoekers] op 22 januari 2024 ook hebben gedaan. De raad is in de nota van beantwoording zienswijzen gemotiveerd op deze zienswijze ingegaan. Andere vormen van participatie maken geen deel uit van de voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Awb.
Dat voorafgaand aan de toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Awb geen overleg met [verzoekers] heeft plaatsgevonden, kan niet leiden tot de conclusie dat het plan niet in overeenstemming met de wettelijk voorgeschreven procedure is voorbereid.
Nieuwe stedelijke ontwikkeling en regionale afstemming
6. [verzoekers] betogen dat het kantoor ten onrechte niet als een nieuwe stedelijke ontwikkeling is aangemerkt. Een eerder verleende omgevingsvergunning voor een kantoorontwikkeling mocht volgens hen niet worden meegenomen in de beoordeling of het kantoor waar het bestemmingsplan in voorziet, een nieuwe stedelijke ontwikkeling is. Van deze vergunning is namelijk geen gebruik gemaakt. Over de hotelontwikkeling betogen [verzoekers] dat de behoefte aan een hotel op deze locatie onvoldoende is aangetoond. Volgens [verzoekers] heeft het hotel geen directe aansluiting met bestaande functies in het gebied, en zijn er in het gebied geen topsportvoorzieningen met een bovenregionale functie. Verder betogen [verzoekers] dat de hotelontwikkeling niet in overeenstemming is met regionale schriftelijke afspraken zoals voorgeschreven in de provinciale verordening. Zij wijzen op de "Werkwijze regionale afstemming verblijfsrecreatie NHN" (hierna: de werkwijze), waarin de regionale schriftelijke afspraken zijn vastgelegd. Volgens [verzoekers] is deze werkwijze niet juist doorlopen, omdat een schriftelijk advies van de Regionale Advies Commissie Verblijfsrecreatie (hierna: RAC-Verblijfsrecreatie) ontbreekt.
6.1. Artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: het Bro) bepaalt dat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling bevat.
6.2. In paragraaf 3.2.2 van de plantoelichting staat over de kantoorontwikkeling dat op een andere locatie in het plangebied op 19 augustus 2021 een omgevingsvergunning voor 5.262 m² bruto vloeroppervlakte aan kantoorruimte is verleend. Omdat in vergelijking met deze eerder verleende vergunning sprake is van een afname aan kantoorruimte, heeft de raad het kantoor niet als een nieuwe stedelijke ontwikkeling aangemerkt. Volgens de raad mocht deze onbenutte planologische mogelijkheid in het nieuwe plan worden betrokken. De voorzieningenrechter laat in het midden of de raad hiermee op juiste gronden heeft geoordeeld dat het kantoor geen nieuwe stedelijke ontwikkeling is. Daarbij is het stuk "Ladder kantoren en dienstverlening Bp Olympiaweg tussen 1 en 17" van 12 augustus 2025, dat de initiatiefnemers hebben ingebracht, van belang. In dit stuk is de kantoorontwikkeling alsnog getoetst aan de zogenoemde ladder voor duurzame verstedelijking door daarin een beschrijving van de behoefte te geven. De conclusie van het onderzoek luidt dat in Alkmaar behoefte bestaat aan kwalitatief goede kantoorruimte die deels ook kan worden ingezet voor dienstverlening. De beoogde kantoorruimte voldoet aan de uitgangspunten van de ladder voor duurzame verstedelijking. Op de zitting heeft de raad naar voren gebracht dat hij de uitkomsten van de door de initiatiefnemers ingediende nadere onderzoeken over de kantoorbehoefte onderschrijft. [verzoekers] zijn niet gemotiveerd ingegaan op de beschrijving van de behoefte aan kantoorontwikkeling. De voorzieningenrechter ziet op voorhand geen aanleiding voor het oordeel dat voor zover de raad het bestemmingsplan wat betreft de kantoorontwikkeling in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro heeft vastgesteld, hij dat op deze manier niet heeft hersteld.
6.3. Niet in geschil is dat het hotel een nieuwe stedelijke ontwikkeling is als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro. Uit de plantoelichting blijkt ook dat de raad de ontwikkeling van het hotel heeft getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking. In paragraaf 3.2.2 gaat de raad in op de laddertoets door een beschrijving van de behoefte te geven. De raad heeft zich hierbij gebaseerd op het stuk "Behoefteonderzoek Hotelontwikkeling Van der Valk Hotel Alkmaar" van Horwath HTL van 27 februari 2024. De conclusie van dit onderzoek luidt kort samengevat dat vanuit kwantitatief en kwalitatief oogpunt voldoende behoefte is aan het beoogde hotel van maximaal 150 kamers. In de plantoelichting staat ook dat topsportvoorzieningen met een (boven)regionale functie, bedrijven, kantoren, scholen en maatschappelijke functies samenkomen in het Olympiapark. De raad heeft gewezen op schaatsbaan De Meent en de overdekte wielerbaan in het Sportpaleis als voorbeelden van topsportvoorzieningen in het Olympiapark met een bovenregionale functie. De voorzieningenrechter ziet in zoverre geen grond om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het uitgevoerde onderzoek.
6.4. In artikel 6.3, eerste lid, van de Omgevingsverordening NH2020 (hierna: de omgevingsverordening) is bepaald dat een ruimtelijk plan uitsluitend kan voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als de ontwikkeling in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakte schriftelijke afspraken.
6.5. De raad stelt zich op het standpunt dat de hotelontwikkeling in overeenstemming is met de binnen de regio daarover gemaakte schriftelijke afspraken. De raad heeft in paragraaf 3.3.2 van de plantoelichting in dit verband toegelicht dat de hotelontwikkeling op 6 maart 2019 is gemeld in het Portefeuillehouders Overleg Regio Alkmaar (PORA) en ook is afgestemd in de RAC-Verblijfsrecreatie. De raad heeft daarbij gewezen op het stuk met de titel "Afspraken en adviezen Regionale Adviescommissie Ontwikkelingen Verblijfsrecreatie" dat een verslag bevat van de vergadering van het RAC-Verblijfsrecreatie van 22 augustus 2023 waarin de hotelontwikkeling met 150 kamers is besproken.
6.6. De werkwijze bevat een stappenplan dat volgens de werkwijze doorlopen moet worden in geval van een nieuwe hotelontwikkeling in de regio. Bij stap 2 staat dat in het geval van een hotelontwikkeling met gemeentegrensoverschrijdende invloed, zoals hier aan de orde, de ontwikkeling ambtelijk regionaal wordt afgestemd door de RAC-Verblijfsrecreatie en dat de gemeente samen met de RAC-Verblijfsrecreatie de behoefte en ruimtelijke mogelijkheden in kaart brengt. Onder stap 2 staat verder: "De RAC-Verblijfsrecreatie concludeert of de ontwikkeling wel of niet past in de regionale behoefte en/of het totale ruimteaanbod in de regio en brengt een advies uit. De RAC-Verblijfsrecreatie kan op basis van de basiskenmerken van een initiatief (zoals omvang, locatie en impact) besluiten om het initiatief al dan niet inhoudelijk te behandelen. Kleinere initiatieven met een beperkte ruimtelijke en/of economische impact kunnen schriftelijk worden afgedaan."
Bij de behandeling van het verzoek om voorlopige voorziening ter zitting is niet duidelijk geworden wat precies de status is van de werkwijze en of de raad overeenkomstig de werkwijze een formeel vastgesteld advies van de RAC-Verblijfsrecreatie moest verlangen. Deze vragen vergen nader onderzoek dat pas in het kader van de bodemprocedure kan plaatsvinden. In verband daarmee valt op dit moment niet uit te sluiten dat de raad, zoals [verzoekers] betogen, pas tot vaststelling van het plan mocht overgaan na ontvangst van een (formeel) advies van de RAC-Verblijfsrecreatie. Van een dergelijk advies is de voorzieningenrechter niet gebleken. Dit betekent dat de mogelijkheid aanwezig is dat de Afdeling in de bodemprocedure zal oordelen dat de besluitvorming op dit punt gebrekkig is en dat het besluit van de raad op die grond moet worden vernietigd. Het is echter ook mogelijk dat de Afdeling tot de conclusie komt dat een formeel advies niet nodig is en dat er op dit punt geen gebrek aan het besluit kleeft. Daarvoor pleit dat uit de omgevingsverordening, noch uit de werkwijze volgt dat bij een regionale hotelontwikkeling in alle gevallen een schriftelijk advies door het RAC-Verblijfsrecreatie moet worden uitgebracht. Ook blijkt uit de werkwijze niet hoe een dergelijk advies eruit moet zien. De voorzieningenrechter merkt verder op dat uit het verslag van de vergadering van 22 augustus 2023 kan worden opgemaakt dat de hotelontwikkeling met 150 kamers materieel wel is afgestemd in de RAC-Verblijfsreactie. Niet gebleken is dat de RAC-Verblijfsrecreatie die hotelontwikkeling niet passend heeft gevonden. De voorzieningenrechter gaat er daarom van uit dat een advies, mocht dat nodig zijn, alsnog kan worden gegeven. Daarbij is ook van belang dat het behoefteonderzoek naar de hotelontwikkeling, zoals dat aan het plan ten grondslag ligt, is toegespitst op de regio Alkmaar. Dit hebben [verzoekers] niet gemotiveerd bestreden. Dat een eerdere instemming van de RAC-Verblijfsrecreatie zag op een hotel met 140 hotelkamers, maakt het voorgaande ook niet anders, omdat de raad ervan heeft kunnen uitgaan dat een toename met 10 kamers de geraamde behoefte niet wezenlijk anders maakt. Gelet hierop is er geen aanleiding om te veronderstellen dat het bestemmingsplan op dit punt in de bodemprocedure uiteindelijk geen stand zal houden. Om die reden ziet de voorzieningenrechter in dit aspect onvoldoende reden om het plan bij wijze van voorlopige voorziening te schorsen.
Stikstof
7. [verzoekers] betogen dat de conclusie dat de stikstofdepositie geen negatieve gevolgen heeft voor het nabijgelegen Natura 2000-gebied niet is gebaseerd op een juiste en realistische berekening. Zij voeren daartoe aan dat het duingebied in Bergen onderdeel is van het Natura 2000-gebied "Noordhollands Duinreservaat" en dichter bij het plangebied ligt, dan waar in het stikstofonderzoek van uit wordt gegaan. Ook is volgens [verzoekers] uitgegaan van onjuiste invoergegevens op het gebied van onder andere de toename van verkeersbewegingen.
7.1. Artikel 8:69a van de Awb luidt:
"De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept."
7.2. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter staat het in dit artikel neergelegde relativiteitsvereiste eraan in de weg dat de beroepsgrond over stikstof tot vernietiging van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan leidt.
De bepalingen van de Wet natuurbescherming (hierna: de Wnb) strekken tot de bescherming van de natuurwaarden van een Natura 2000-gebied. Dit zijn algemene belangen. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de overzichtsuitspraak over het relativiteitsvereiste van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706, onder 10.51, kunnen individuele belangen van een natuurlijk persoon bij het behoud van goede kwaliteit van zijn woon- en leefomgeving, waarvan een Natura 2000-gebied deel uitmaakt, zo verweven zijn met de algemene belangen die de Wnb beoogt te beschermen, dat niet kan worden geoordeeld dat de betrokken normen in de Wnb kennelijk niet strekken tot bescherming van zijn belangen.
Deze verwevenheid doet zich in dit geval niet voor. Het Natura 2000-gebied "Noordhollands Duinreservaat", waarvan ook het duingebied in Bergen onderdeel is, ligt op een afstand van meer dan 3 km van de woning van [verzoekers]. Dit betekent dat dit gebied geen deel uitmaakt van hun woon- en leefomgeving. De normen uit de Wnb strekken daarom niet tot de bescherming van hun individuele belangen.
Privacy en bezonning
8. [verzoekers] betogen dat bij de vaststelling van het plan onvoldoende rekening is gehouden met hun belangen. Zij voeren aan dat het hotel op korte afstand van hun woning zal worden gebouwd. [verzoekers] vrezen dat door de hoogte van het hotelgebouw een onevenredige inbreuk op hun privacy wordt gemaakt, omdat vanaf de balkons en vanuit de ramen van de hotelkamers direct zicht op hun perceel zal zijn. Ook betogen [verzoekers] dat het hotelgebouw zal leiden tot schaduwwerking. Zij hebben kritiek op de uitgevoerde bezonningsstudie, omdat hierin volgens hen van onjuiste gegevens wordt uitgegaan.
8.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de gevolgen voor de privacy en bezonning zijn onderzocht en dat naar aanleiding daarvan is geconcludeerd dat geen sprake zal zijn van onaanvaardbare gevolgen voor de woonsituatie van [verzoekers].
8.2. De voorzieningenrechter overweegt dat de raad zich op het standpunt mocht stellen dat het bestemmingsplan niet leidt tot een onaanvaardbare aantasting van de privacy van [verzoekers], mede gelet op de afstand van het hotel tot hun perceel en woning. De afstand tussen de woning van [verzoekers] en het hotelgebouw zal namelijk meer dan 70 m zijn. Hierbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat het een stedelijke omgeving betreft waarbij enige mate van hinder eerder aanvaardbaar moet worden geacht. Overigens heeft de raad toegelicht dat door de aanwezigheid van een centrale middengang in het hotelgebouw, de oriëntatie van de hotelkamers niet op de woning van [verzoekers] gericht zal zijn. Op de zitting heeft de raad verder toegelicht dat aan het einde van de middengang, in de kopse gevel aan de noordoostzijde, een trappenhuis komt en dat voor zover er ramen in het trappenhuis komen, die van ondoorzichtig glas zullen zijn.
8.3. In het rapport "Hotel Van der Valk Alkmaar en Klaver Building bezonningsstudie" is onderzocht wat de invloed is van het hotelgebouw op de bezonning van de omliggende percelen. Hieruit komt naar voren dat wordt voldaan aan de zogenoemde lichte TNO-norm ter plaatse van het perceel van [verzoekers]. De voorzieningenrechter ziet in wat [verzoekers] over de uitgevoerde bezonningsstudie hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat hierin van onjuiste uitgangspunten is uitgegaan. [verzoekers] hebben weliswaar kanttekeningen bij die bezonningsstudie geplaatst, maar die geven naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen grond voor de veronderstelling dat de raad de gevolgen van het plan voor de bezonning van het perceel van [verzoekers] materieel heeft onderschat. De voorzieningenrechter ziet het standpunt van de raad bevestigd in een aanvullende bezonningsstudie waarvan Van der Valk de resultaten als bijlage bij haar schriftelijke uiteenzetting heeft gevoegd. Uit beide bezonningsstudies komt naar voren dat alleen tussen 09.00 uur en 10.30 uur enige schaduwwerking als gevolg van het hotelgebouw zal optreden bij het perceel van [verzoekers]. Het hotelgebouw is namelijk ten oosten van dat perceel voorzien, waardoor alleen in de ochtenduren schaduwwerking kan optreden. De voorzieningenrechter is daarom voorlopig van oordeel dat het effect voor de bezonning zodanig beperkt is, in die zin dat aan de lichte TNO-norm wordt voldaan, zodat de raad de schaduwhinder aanvaardbaar heeft mogen achten.
In wat [verzoekers] aanvoeren over de bouwhoogte van het hotelgebouw en de gevolgen voor de privacy en de bezonning ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor de verwachting dat het bestemmingsplan in de bodemprocedure niet in stand zal blijven.
Watercompensatie
9. [verzoekers] betogen dat het plan zal leiden tot wateroverlast op hun perceel. Zij ondervinden in de huidige situatie al wateroverlast bij hevige regenval en wijzen op het hoogteverschil tussen het plangebied en de aangrenzende percelen. Volgens [verzoekers] wordt in het plan in onvoldoende waterberging voorzien en kan niet aan de gemeentelijke eis voor watercompensatie worden voldaan.
9.1. Niet in geschil is dat het bestemmingsplan gevolgen kan hebben voor de waterhuishouding op het perceel van [verzoekers], die zich er begrijpelijkerwijs zorgen over maken dat het bestaande risico op wateroverlast bij extreme regenval gaat toenemen ten gevolge van het plan. Het bestemmingsplan leidt namelijk tot een toename aan verhard oppervlak in het gebied, die gecompenseerd moet worden.
De raad heeft in paragraaf 4.9 van de plantoelichting toegelicht dat per toename aan m² verharding een waterbergingseis van 70 mm moet worden gerealiseerd. In dat verband heeft de raad de notitie "Waterberging" aan het plan ten grondslag gelegd. Uit deze notitie komt naar voren dat de berekende waterberging conform de compensatie-eis van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier ruimschoots voldoet, maar dat de watercompensatie net niet voldoet aan de eis van de gemeente. Daarvoor wordt een extra voorziening voor extreme regenval in de vorm van opvangputten getroffen. Ook staat in de notitie dat het hoogheemraadschap heeft aangegeven dat in deze notitie een goede basis is te vinden voor de aanvraag van de benodigde watervergunning. In de bodemprocedure zal ten volle worden beoordeeld of het bestemmingsplan voldoende waarborgen biedt voor de benodigde waterberging. Dat neemt niet weg dat de voorzieningenrechter in wat [verzoekers] hebben aangevoerd op voorhand onvoldoende aanknopingspunten ziet voor het oordeel dat de raad met het oog op de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding op het perceel van [verzoekers] het plan niet heeft mogen vaststellen.
Daarbij is van belang dat de raad in dit verband heeft gewezen op onder andere artikel 3.3, aanhef onder a, van de planregels, op grond waarvan het college van burgemeester en wethouders nadere eisen kan stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Verkeer en parkeren
10. Wat [verzoekers] in het aanvullend beroepschrift over de verkeerssituatie en het parkeren hebben aangevoerd biedt naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen grond voor het oordeel dat het plan daarom geen stand zal houden in de bodemprocedure.
Hoewel de raad geen verkeersonderzoek heeft laten uitvoeren, is dat naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter ook niet nodig. De raad heeft in paragraaf 4.2 van de plantoelichting namelijk voldoende inzichtelijk gemaakt dat de toekomstige verkeersgeneratie goed kan worden afgewikkeld op de omliggende wegen. Ook wordt hier voldoende toegelicht dat in de parkeerbehoefte kan worden voorzien op het eigen parkeerterrein. Op de zitting heeft de raad naar voren gebracht dat er geen parkeerplaatsen op de openbare weg zullen verdwijnen, zodat de vrees van [verzoekers] op dat punt ongegrond is.
Uitvoerbaarheid
11. Tot slot ziet de voorzieningenrechter in wat [verzoekers] aanvoeren over de uitvoerbaarheid van het plan, onder andere in verband met de capaciteit van het stroomnet, op voorhand geen grond voor twijfel aan het in stand blijven van het plan in de bodemprocedure.
Conclusie
12. Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter in wat [verzoekers] hebben aangevoerd geen reden om aan te nemen dat het bestemmingsplan in de bodemprocedure niet in stand zal blijven. De voorzieningenrechter zal het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening daarom afwijzen.
13. De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen
voorzieningenrechter
w.g. Sparreboom
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 september 2025
195-1093