Terug naar bibliotheek
Raad van State
ECLI:NL:RVS:2025:4192 - Raad van State - 4 september 2025
Uitspraak
ECLI:NL:RVS:2025:4192•4 september 2025
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
202502275/3/V1.
Datum uitspraak: 4 september 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek van [verzoeker] (hierna: verzoeker) om opheffing of wijziging van een voorlopige voorziening (artikel 8:87 van de Algemene wet bestuursrecht), hangende het hoger beroep van:
[verzoeker],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 24 maart 2025 in zaak nr. 21/4887 in het geding tussen:
verzoeker
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Bij besluit van 29 juli 2021 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid verzoeker opgedragen om de Europese Unie onmiddellijk te verlaten en een inreisverbod tegen hem uitgevaardigd.
Bij uitspraak van 24 maart 2025 heeft de rechtbank het daartegen door verzoeker ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd.
Tegen deze uitspraak heeft de minister hoger beroep ingesteld. Ook heeft de minister de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Bij uitspraak van 13 juni 2025 in zaak nr. 202502275/2/V1 heeft de voorzieningenrechter bij wijze van voorlopige voorziening bepaald dat de uitspraak van de rechtbank wordt geschorst.
Na deze uitspraak heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht om die voorlopige voorziening te wijzigen.
De voorzieningenrechter heeft dit verzoek op een zitting behandeld op 28 augustus 2025, waar verzoeker, bijgestaan door mr. C.F. Wassenaar, advocaat in Rotterdam, en de minister, vertegenwoordigd door mr. J.V. de Kort, advocaat in Den Haag, en J.J. van Joolingen, zijn verschenen.
Overwegingen
Uitspraak van 13 juni 2025
1. In die uitspraak heeft de voorzieningenrechter bij wijze van voorlopige voorziening bepaald dat de uitspraak van de rechtbank wordt geschorst. Daarom herleeft de situatie in rechte van voor de uitspraak van de rechtbank. Dit betekent dat de rechtsgevolgen van het besluit van 29 juli 2021 onverkort gelden totdat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist.
Het verzoek
2. Verzoeker verzoekt de voorzieningenrechter om de getroffen voorlopige voorziening te wijzigen door de minister op te dragen om hem, hangende de voorlopige voorziening, te behandelen alsof hij de Nederlandse nationaliteit heeft. Hij wijst erop dat hij dan mag werken en gebruik mag maken van de sociale voorzieningen van Nederland. Hij wijst er daarnaast op dat zijn kinderen dan via hem het Nederlanderschap zouden kunnen verkrijgen en daardoor naar Nederland zouden kunnen komen. Volgens verzoeker wordt hij door de uitspraak van 13 juni 2025 rechtstreeks in zijn belangen getroffen.
Beoordeling
3. In de uitspraak van 13 juni 2025 heeft de voorzieningenrechter het verzoek van de minister om een voorlopige voorziening te treffen toegewezen, gelet op de belangen die zij en verzoeker naar voren hebben gebracht. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om de getroffen voorlopige voorziening te wijzigen. Verzoeker heeft niets nieuws aangevoerd waaruit volgt dat de belangenafweging nu anders zou moeten uitvallen.
Conclusie
4. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Breda, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. N.R. van Ark, griffier.
w.g. Van Breda
voorzieningenrechter
w.g. Van Ark
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 september 2025
861