Terug naar bibliotheek
Raad van State

ECLI:NL:RVS:2025:4168 - Raad van State - 4 september 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RVS:2025:41684 september 2025

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

202502611/3/V6.
Datum uitspraak: 4 september 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek van [verzoeker] om opheffing of wijziging van een voorlopige voorziening (artikel 8:87 van de Algemene wet bestuursrecht), hangende het hoger beroep van:
[verzoeker],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 24 maart 2025 in zaak nr. 23/6089 in het geding tussen:
[verzoeker]
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 29 juli 2021 heeft de staatssecretaris het Nederlanderschap van [verzoeker] ingetrokken.
Bij besluit van 1 september 2023 heeft de staatssecretaris het door [verzoeker] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 maart 2025 heeft de rechtbank het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, het besluit van 29 juli 2021 herroepen en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Ook heeft de staatssecretaris de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Bij uitspraak van 13 juni 2025 in zaak nr. 202502611/2/V6 heeft de voorzieningenrechter bij wijze van voorlopige voorziening bepaald dat de uitspraak van de rechtbank wordt geschorst.
Na deze uitspraak heeft [verzoeker] de voorzieningenrechter verzocht om die voorlopige voorziening te wijzigen.
De voorzieningenrechter heeft dit verzoek op een zitting behandeld op 28 augustus 2025, waar [verzoeker], bijgestaan door mr. C.F. Wassenaar, advocaat in Rotterdam, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. J.V. de Kort, advocaat in Den Haag, en J.J. van Joolingen, zijn verschenen.
Overwegingen
Uitspraak van 13 juni 2025
1.       In die uitspraak heeft de voorzieningenrechter bij wijze van voorlopige voorziening bepaald dat de uitspraak van de rechtbank wordt geschorst. Daarom herleeft de situatie in rechte van voor de uitspraak van de rechtbank. Dit betekent dat de rechtsgevolgen van de besluiten van 29 juli 2021 en 1 september 2023 onverkort gelden totdat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist.
Het verzoek van [verzoeker]
2.       [verzoeker] verzoekt de voorzieningenrechter om de getroffen voorlopige voorziening te wijzigen door de staatssecretaris op te dragen om hem, hangende de voorlopige voorziening, te behandelen alsof hij de Nederlandse nationaliteit heeft. Hij wijst erop dat hij dan mag werken en gebruik mag maken van de sociale voorzieningen van Nederland. Hij wijst er daarnaast op dat zijn kinderen dan via hem het Nederlanderschap zouden kunnen verkrijgen en daardoor naar Nederland zouden kunnen komen. Volgens [verzoeker] wordt hij door de uitspraak van 13 juni 2025 rechtstreeks in zijn belangen getroffen.
Beoordeling
3.       In de uitspraak van 13 juni 2025 heeft de voorzieningenrechter het verzoek van de staatssecretaris om een voorlopige voorziening te treffen toegewezen, gelet op de belangen die de staatssecretaris en [verzoeker] naar voren hebben gebracht. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om de getroffen voorlopige voorziening te wijzigen. [verzoeker] heeft niets nieuws aangevoerd waaruit volgt dat de belangenafweging nu anders zou moeten uitvallen.
Conclusie
4.       De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Breda, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. N.R. van Ark, griffier.
w.g. Van Breda
voorzieningenrechter
w.g. Van Ark
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 september 2025
861