ECLI:NL:RVS:2025:4001 - Raad van State - 20 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
202405229/1/A3.
Datum uitspraak: 20 augustus 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend in Rotterdam,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 18 juli 2024 in zaak nr. 23/4726 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 3 november 2022 heeft het college het inzageverzoek van [appellante] gedeeltelijk ingewilligd.
Bij besluit van 26 mei 2023 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 juli 2024 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 6 augustus 2025, waar [appellante], vergezeld door [persoon], en het college, vertegenwoordigd door mr. D.J.J. Straver en P.S. Niessen, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
2. Bij de woning van [appellante] zijn huisbezoeken gedaan door medewerkers van de gemeente Rotterdam in het kader van een onderzoek naar een persoon die daar zou verblijven zonder op dat adres te zijn ingeschreven in de Basisregistratie Personen (hierna: BRP). Over deze bezoeken heeft [appellante] een aantal klachten ingediend en, voor zover in hoger beroep aan de orde, een verzoek om inzage in de aanleiding van het BRP-onderzoek en de meldingen die tegen haar zijn gedaan. Bij besluit van 3 november 2022 heeft het college haar verzoek opgevat als een verzoek op grond van artikel 15 van de Algemene verordening gegevensbescherming (hierna: AVG) en inzage verleend in haar persoonsgegevens. Het college heeft het daartegen gemaakte bezwaar van [appellante] ongegrond verklaard.
3. De rechtbank heeft het door [appellante] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Voor zover in hoger beroep aan de orde heeft de rechtbank geoordeeld dat het college op grond van de AVG geen inzage hoefde te verlenen in de inhoud van de meldingen of de namen van de melders, omdat dat geen persoonsgegevens zijn van [appellante]. De omstandigheden van de huisbezoeken vallen volgens de rechtbank buiten de reikwijdte van het verzoek. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat het college het verzoek van [appellante] terecht als een AVG-verzoek heeft aangemerkt omdat zij de beroepsgrond dat het college dat ten onrechte zou hebben gedaan, pas ter zitting en dus te laat had aangevoerd. Zij had die grond ook niet in de bezwaarfase ingebracht.
4. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college geen inzage hoefde te verlenen in de meldingen en de melders. Daartoe voert zij aan dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college haar verzoek heeft mogen aanmerken als een verzoek om inzage in haar persoonsgegevens op grond van de AVG. Volgens [appellante] heeft zij geen verzoek om inzage in haar persoonsgegevens gedaan, maar blijkt uit de bewoordingen van haar verzoek dat zij uitdrukkelijk inzage wilde in de meldingen en de melders. Volgens [appellante] heeft het college dat verzoek daarom ten onrechte aangemerkt als een verzoek om inzage in haar persoonsgegevens op grond van de AVG en daarom te beperkt beoordeeld.
5. Zoals [appellante] terecht aanvoert, blijkt uit de bewoordingen van haar verzoek dat zij niet specifiek heeft verzocht om inzage in haar eigen persoonsgegevens, maar om verstrekking van documenten die op haar betrekking hadden. Zij heeft namelijk verzocht om documenten waarin informatie staat over de aanleiding voor de huisbezoeken, de inhoud van de meldingen en de namen van de melders. Dat zijn geen persoonsgegevens van [appellante]. Het college had het verzoek niet zodanig mogen beperken en alleen beoordelen als een verzoek om inzage in de persoonsgegevens van [appellante] op grond van de AVG. Het college had het verzoek moeten begrijpen als een verzoek om verstrekking van documenten die haar betreffen zoals bedoeld in artikel 5.5 van de Woo.
Het betoog slaagt.
6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen zal de Afdeling het beroep gegrond verklaren en het besluit van 26 mei 2023 vernietigen.
7. Het college heeft op de zitting toegelicht dat de melding waar [appellante] om heeft verzocht is verstrekt, waarbij de gegevens van de melder zijn weggelakt. Daarbij heeft het college zich op het standpunt gesteld dat de namen van de melders niet kunnen worden verstrekt omdat het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de betrokkenen zwaarder weegt dan het belang van [appellante] bij het verkrijgen van die gegevens. De Afdeling volgt dit standpunt. Het college heeft voldoende gemotiveerd dat verstrekking van meer documenten dan [appellante] al heeft ontvangen zou worden geweigerd op grond van de Woo. De Afdeling ziet daarom aanleiding om de rechtsgevolgen van het besluit van 26 mei 2023 in stand te laten.
8. Het college moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 18 juli 2024 in zaak nr. 23/4726;
III. verklaart het beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van 26 mei 2023 van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam met kenmerk A.B.2022.4.13651/TS;
V. bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven;
VI. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep en hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.830,52, waarvan € 1.814,00 toe te rekenen aan in beroep door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam het door haar voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 463,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.H. Bangma, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I.W.M.J. Bossmann, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
w.g. Bossmann
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 augustus 2025
314-1114
BIJLAGE | WETTELIJK KADER
Algemene verordening gegevensbescherming
Artikel 15, eerste lid
De betrokkene heeft het recht om van de verwerkingsverantwoordelijke uitsluitsel te verkrijgen over het al dan niet verwerken van hem betreffende persoonsgegevens en, wanneer dat het geval is, om inzage te verkrijgen van die persoonsgegevens en van de volgende informatie:
a) de verwerkingsdoeleinden;
b) de betrokken categorieën van persoonsgegevens;
c) de ontvangers of categorieën van ontvangers aan wie de persoonsgegevens zijn of zullen worden verstrekt, met name ontvangers in derde landen of internationale organisaties;
d) indien mogelijk, de periode gedurende welke de persoonsgegevens naar verwachting zullen worden opgeslagen, of indien dat niet mogelijk is, de criteria om die termijn te bepalen;
e) dat de betrokkene het recht heeft de verwerkingsverantwoordelijke te verzoeken dat persoonsgegevens worden gerectificeerd of gewist, of dat de verwerking van hem betreffende persoonsgegevens wordt beperkt, alsmede het recht tegen die verwerking bezwaar te maken;
f) dat de betrokkene het recht heeft klacht in te dienen bij een toezichthoudende autoriteit;
g) wanneer de persoonsgegevens niet bij de betrokkene worden verzameld, alle beschikbare informatie over de bron van die gegevens;
h) het bestaan van geautomatiseerde besluitvorming, met inbegrip van de in artikel 22, leden 1 en 4, bedoelde profilering, en, ten minste in die gevallen, nuttige informatie over de onderliggende logica, alsmede het belang en de verwachte gevolgen van die verwerking voor de betrokkene.
Wet open overheid
Artikel 5.5, eerste lid
Onverminderd het elders bij wet bepaalde, verstrekt een bestuursorgaan iedere natuurlijke of rechtspersoon op diens verzoek de op de verzoeker betrekking hebbende in documenten neergelegde informatie, tenzij een in artikel 5.1, eerste lid, onderdelen a, b en c, alsmede d en e, voor zover betrekking hebbend op derden, genoemd belang aan de orde is of een in artikel 5.1, tweede of vijfde lid, of artikel 5.2 genoemd belang zwaarder weegt dan het belang van de verzoeker bij toegang tot op hem betrekking hebbende informatie. De verzoeker vermeldt bij zijn verzoek de aangelegenheid of het daarop betrekking hebbende document, waarover hij informatie wenst te ontvangen.