ECLI:NL:RVS:2025:3981 - Raad van State - 20 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
202302106/1/A3.
Datum uitspraak: 20 augustus 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 24 februari 2023 in zaak nr. 22/2493 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister van Defensie.
Procesverloop
Bij besluit van 22 juni 2022 heeft de minister het verzoek van [appellant] om informatie over zijn verwerkte politiegegevens ingewilligd.
[appellant] heeft tegen dat besluit beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 24 februari 2023 heeft de rechtbank het door [appellant] ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 22 juni 2022 vernietigd en de rechtsgevolgen van dat besluit in stand gelaten.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De minister heeft de Afdeling verzocht om met toepassing van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) de op de zaak betrekking hebbende politieregistraties over [appellant] niet aan [appellant] te verstrekken.
[appellant] heeft de Afdeling toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb, om mede op grondslag van deze stukken uitspraak te doen.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 juni 2025, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. T.D.D. Loeffen, advocaat in Sittard, en de minister, vertegenwoordigd mr. P. Toonders, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] heeft verzocht om informatie over zijn politiegegevens. De minister heeft het informatieverzoek ingewilligd en daarbij de systemen geraadpleegd die hem ter beschikking stonden. In het besluit staat dat daaruit is gebleken dat zijn persoonsgegevens in drie mutaties zijn verwerkt, waarbij er samengevat weergegeven sprake was dat de KMar [appellant] overnam van buitenlandse autoriteiten in verband met aanhoudingen aldaar. Verder stond in het besluit dat deze plaats vond in augustus 2018, januari 2020 en november 2021.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft geoordeeld dat de minister in het besluit van 22 juni 2022 in strijd met artikel 25, van de Wpg, onvoldoende informatie heeft verstrekt. Volgens de rechtbank is de samenvatting uit het besluit te summier en is daarmee niet voldaan aan de eis dat aan de betrokkene in begrijpelijke vorm een volledig overzicht van de gegevens wordt verstrekt. De rechtbank heeft daarom het besluit vernietigd. De rechtbank heeft vervolgens de rechtsgevolgen van het besluit in stand gelaten omdat [appellant] geen toestemming heeft gegeven aan de rechtbank om de geheime stukken in te zien en de minister in het verweerschrift meer informatie over de mutaties heeft verstrekt. Door het ontbreken van toestemming van [appellant] om de mutaties te controleren heeft de rechtbank niet kunnen beoordelen welke informatie uit de mutaties wel en niet verstrekt had moeten worden en of gerechtvaardigd is dat [appellant] de mutaties niet geheel mag inzien. De gevolgen van het weigeren van toestemming komen voor risico van [appellant], aldus de rechtbank.
Hoger beroep
3. In hoger beroep betoogt [appellant] dat het bericht van 17 oktober 2022, waarin de rechtbank om toestemming vraagt, hem nooit bereikt heeft en dat daarom een reactie is uitgebleven. [appellant] stelt dat hij direct toestemming zou hebben verleend als hij de brief had ontvangen en dat daarom de gevolgen niet voor zijn risico hadden mogen blijven. [appellant] betoogt dat de rechtbank daarom ten onrechte heeft nagelaten te toetsen welke informatie wel en niet verstrekt had moeten worden en of het gerechtvaardigd is dat [appellant] de mutaties niet geheel mag inzien. Hij verzoekt de Afdeling dit alsnog te beoordelen.
Beoordeling
4. In deze zaak richt het hoger beroep van [appellant] zich op de eerste plaats tegen het oordeel van de rechtbank dat de rechtsgevolgen van het besluit van 22 juni 2022 in stand kunnen blijven, omdat zij geen toestemming heeft ontvangen om kennis te nemen van de onder geheimhouding verstrekte stukken. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank [appellant] voldoende gelegenheid geboden om daadwerkelijk toestemming te verlenen. In het dossier zit een brief van de rechtbank van 22 oktober 2022 gericht aan [appellant] waarin gelegenheid wordt geboden binnen twee weken te laten weten of al dan niet toestemming wordt verleend. In het dossier zit ook een brief van [appellant] van 9 april 2023 gericht aan de Afdeling waarin hij verklaart dat hij in de procedure bij de rechtbank geen toestemming kon geven omdat hij in detentie verbleef in Denemarken. Om deze reden acht de Afdeling het aannemelijk dat de brief van de rechtbank wel is verzonden en aangekomen op het door [appellant] opgegeven adres maar dat hij hem op dat moment niet (op tijd) heeft gelezen wegens detentie. Voorts is [appellant] bij aangetekende brief uitgenodigd voor de zitting. De ontvangst van die brief wordt niet ontkend en er zit een ontvangstbevestiging van die brief in het dossier. Noch [appellant], noch een gemachtigde heeft de zitting bij de rechtbank, waarbij het al dan niet verlenen van toestemming aan de orde had kunnen komen, bijgewoond. Het is aan [appellant] om bij langdurige afwezigheid zoals detentie, passende en toereikende maatregelen te treffen voor de verzorging van de post waardoor hij, of een door hem aangewezen persoon kennisneemt van de relevante informatie. Niet gebleken is dat [appellant] niet in staat was om ervoor te zorgen dat de voor hem bestemde post op een tijdige en juiste wijze werd verzorgd. Dat [appellant] niet de nodige maatregelen heeft genomen om tijdig kennis te kunnen nemen van de voor hem bestemde post komt voor zijn risico (vergelijk de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 22 september 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2391). De conclusie van de rechtbank dat er geen toestemming is gegeven terwijl daarom wel is gevraagd, is dan ook terecht en komt voor rekening van [appellant].
Het betoog slaagt niet.
5. In hoger beroep heeft [appellant] toestemming verleend en verzoekt hij de Afdeling om te beoordelen welke informatie verstrekt mocht worden en of een dergelijke beperkte kennisname gerechtvaardigd is. Ondanks dat het hiervoor besproken betoog van [appellant] over de uitspraak van de rechtbank niet slaagt, dient de Afdeling, omdat alsnog toestemming is verleend, zelfstandig een inhoudelijke beoordeling te geven over de vraag of is voldaan aan het informatierecht waarin de Wpg voorziet. Het recht op informatie van artikel 25, van de Wpg, is bedoeld om de over de betrokkene verwerkte politiegegevens te controleren. De betrokkene kan dit doen als hem een volledig overzicht van de gegevens in een begrijpelijke vorm wordt verstrekt (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 24 januari 2024 ECLI:NL:RVS:2024:220 onder 3.3.). De rechtbank heeft onweersproken geoordeeld dat de door de minister bij het besluit verstrekte samenvatting niet voldoet aan het informatierecht omdat het te summier is. In het verweerschrift in beroep heeft de minister alsnog meer informatie verstrekt, waaronder de gevraagde nummers en concrete data. De Afdeling acht deze aanvulling op de bij het besluit verstrekte informatie voldoende begrijpelijk en volledig waardoor de minister alsnog heeft voldaan aan het informatieverzoek. Tijdens de zitting is bovendien besproken dat door de minister hierna nog aanvullende informatie is verstrekt over de mutaties. Na kennisneming van de geheime stukken komt de Afdeling dan ook tot dezelfde conclusie als de rechtbank, namelijk dat de rechtsgevolgen van het besluit van 22 juni 2022 in stand kunnen blijven. Daarom is geen grond aanwezig de aangevallen uitspraak te vernietigen.
Het betoog slaagt niet.
Slotsom
6. Het hoger beroep is ongegrond. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
7. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. C.H. Bangma, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld, griffier.
w.g. Bangma
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Langeveld
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 augustus 2025
317-1158