ECLI:NL:RVS:2025:3979 - Raad van State - 20 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
202401289/1/A2.
Datum uitspraak: 20 augustus 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], voor dit hoger beroep woonplaats kiezend ten kantore van zijn gemachtigde in Amsterdam,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 15 februari 2024 in zaak nr. 23/5257 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister van Financiën (voorheen: de Belastingdienst/Toeslagen, hierna: de minister).
Procesverloop
Bij besluit van 5 januari 2023 heeft de minister geweigerd om drie private schulden van [appellant] over te nemen.
Bij besluit van 17 juli 2023 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 februari 2024 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak, gelijktijdig met de zaken nrs. 202400128/1/A2 en 202403711/1/A2, op een zitting behandeld op 20 mei 2025, waar [appellant] via een videoverbinding, bijgestaan door mr. R.H. Bouwman, advocaat in Amsterdam, en de minister van Financiën, vertegenwoordigd door mr. M.A. Balbi en mr. S.N. Ishak, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Deze uitspraak gaat over een besluit op grond van de regeling voor overneming en betaling van private schulden die is opgenomen in de Wet hersteloperatie toeslagen (hierna: de Wht).
2. In hoofdstuk 4 van de Wht is geregeld onder welke voorwaarden gedupeerden in aanmerking komen voor het overnemen en betalen van private schulden. Uit artikel 4.1, tweede lid, van de Wht volgt dat het bij schulden die worden overgenomen moet gaan om geldschulden die zijn ontstaan na 31 december 2005, die vóór 1 juni 2021 opeisbaar waren en niet zijn voldaan op het tijdstip waarop de aanvraag wordt gedaan. In artikel 4.1, derde lid, is opgenomen welke geldschulden en kosten worden overgenomen. Dat is, zoals is opgenomen in onderdeel b van het derde lid, onder meer een private schuld die is vastgelegd in een notariële akte, of waarvan blijkt uit een rechterlijke uitspraak, indien de daaraan voorafgaande ingebrekestelling of dagvaarding of het daaraan voorafgaande verzoekschrift dateert van vóór 1 juni 2021. In artikel 4.1, vierde lid, is opgenomen welke geldschulden en kosten niet worden overgenomen.
Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
3. [appellant] is een gedupeerde van de toeslagenaffaire. Hij heeft de minister verzocht om overname van een drietal schulden. Het gaat om in euro’s omgerekende schulden van [appellant] aan [persoon A] van € 330.000,00, aan [persoon B] van € 94.000,00 en aan [persoon C] van € 23.000,00.
4. De minister heeft de afwijzing van deze aanvraag in bezwaar gehandhaafd. Hij heeft voornoemde schulden van [appellant] aangemerkt als privé-leningen. De minister heeft zich op het standpunt gesteld dat de door [appellant] overgelegde en in Marokko opgemaakte notariële aktes van die leningen (voldoende) authenticiteit missen en niet kunnen gelden als notariële aktes. De minister heeft de schulden daarom niet overgenomen.
5. De rechtbank heeft het beroep daartegen ongegrond verklaard. [appellant] heeft daartegen hoger beroep ingesteld.
Bevoegdheid rechtbank
6. De Afdeling overweegt ambtshalve het volgende. De rechtbank heeft wegens de verblijfplaats van [appellant] ten tijde van de indiening van het beroep geconcludeerd dat zij niet bevoegd is kennis te nemen van de zaak en dat een andere Nederlandse rechtbank bevoegd is. Zij heeft daarin, onder verwijzing naar de op de zitting van partijen gekregen toestemming om de zaak af te handelen, geen aanleiding gezien om de zaak naar de bevoegde rechtbank te verwijzen.
7. Met het oog op een effectieve geschilbeslechting ziet de Afdeling aanleiding de uitspraak van de rechtbank krachtens artikel 8:117 van de Algemene wet bestuursrecht als bevoegdelijk gedaan aan te merken.
Hoger beroep
8. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de minister terecht heeft geweigerd de drie private schulden over te nemen. Hij heeft wel degelijk geld moeten lenen van zijn familieleden en daarvan zijn notariële aktes opgemaakt.
8.1. Uit artikel 4.1, tweede lid, aanhef en onder b, en derde lid, van de Wht volgt dat voorwaarden voor overname van een geldschuld zijn dat de geldschuld vóór 1 juni 2021 opeisbaar was en is vastgesteld in een notariële akte die is verleden in de periode tussen 1 juni 2006 en 1 juni 2021 of blijkt uit een rechterlijke uitspraak, indien de daaraan voorafgaande ingebrekestelling of dagvaarding of het daaraan voorafgaande verzoekschrift dateert van vóór 1 juni 2021. [appellant] heeft Marokkaanse notariële aktes van de drie private schulden overgelegd waarin hij heeft verklaard dat hij [persoon A], [persoon B] en [persoon C] onderscheidenlijk 3.300.000,00 Marokkaanse Dirham (hierna: MAD), 940.000,00 MAD en 230.000,00 MAD schuldig is. In die aktes is verwezen naar een inschrijving in een register in Marokko, maar [appellant] heeft geen bewijs van inschrijving overgelegd. Daarnaast is in de notariële aktes verwezen naar bepalingen uit het algemeen fiscaal wetboek van het jaar 2020, terwijl de aktes dateren uit 2016, 2017 en 2018. In de door [appellant] overgelegde rectificatie van 9 augustus 2022 is dit gecorrigeerd. De rechtbank heeft geoordeeld dat de minister, gelet op het voorgaande, mocht twijfelen aan de authenticiteit van de door [appellant] overgelegde notariële aktes van de drie private schulden. In hoger beroep heeft [appellant] een verklaring van het Marokkaanse Ministerie van Economische Zaken en Financiën van 2 april 2024 overgelegd. Daarin staat dat de schulden van [appellant] aan [persoon B] van 940.000 MAD, aan [persoon C] van 230.000 MAD en aan [persoon A] van 3.300.000 MAD zijn geregistreerd op onderscheidenlijk 22 oktober 2018, 11 juli 2016 en 12 april 2017 op verzoek van de notaris die de notariële aktes heeft opgesteld. De Afdeling overweegt dat de minister geen onderzoek heeft kunnen doen naar de authenticiteit van deze verklaring, omdat [appellant] deze pas kort voor de zitting heeft overgelegd. Maar zelfs indien [appellant] met deze verklaring de authenticiteit van de aktes heeft aangetoond, wat de Afdeling niet kan vaststellen, heeft [appellant] niet weersproken dat het om geldschulden gaat die niet vóór 1 juni 2021 opeisbaar waren. Alleen al daarom heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de minister terecht heeft geweigerd de schulden van [appellant] aan [persoon A], [persoon B] en [persoon C] over te nemen.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
9. Het hoger beroep is ongegrond. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
10. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. den Ouden, voorzitter, en mr. A.B. Blomberg en mr. M. den Heyer, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Jansen, griffier.
w.g. Den Ouden
voorzitter
w.g. Jansen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 augustus 2025
609
BIJLAGE
Wet hersteloperatie toeslagen
Artikel 4.1 Overneming of betaling privaatrechtelijke geldschulden gedupeerde aanvrager kinderopvangtoeslag, partner en ex-partner van gedupeerde aanvrager kinderopvangtoeslag
1. Onze Minister neemt op aanvraag de geldschulden en kosten over op grond van artikel 155 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek van een aanvrager van een kinderopvangtoeslag die in aanmerking komt voor toepassing van een herstelmaatregel als bedoeld in artikel 2.7 of diens partner, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, onderdelen b of c, of een ex-partner die in aanmerking komt voor de compensatie, bedoeld in artikel 2.14h, eerste lid en aan wie deze is toegekend, tenzij op die aanvrager, die partner of die ex-partner artikel 4.6 of 4.7 van toepassing is.
2. De geldschulden die worden overgenomen:
a. zijn ontstaan na 31 december 2005;
b. waren voor 1 juni 2021 opeisbaar; en
c. zijn niet voldaan op het tijdstip waarop de aanvraag wordt gedaan.
3. Geldschulden en kosten die worden overgenomen zijn:
(…)
b. een geldschuld die niet is ontstaan door een in de normale uitoefening van een beroep of bedrijf verrichte rechtshandeling van de schuldeiser indien deze is vastgelegd in een notariële akte die is verleden in de periode tussen 1 juni 2006 en 1 juni 2021 of blijkt uit een rechterlijke uitspraak indien de daaraan voorafgaande ingebrekestelling of dagvaarding of het daaraan voorafgaande verzoekschrift dateert van voor 1 juni 2021, waarbij geldt dat de zaak bij de rechtbank binnen een redelijke termijn na de dagtekening van de ingebrekestelling aanhangig moet zijn gemaakt;
(…).