ECLI:NL:RVS:2025:3976 - Raad van State - 20 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
202406132/1/A3.
Datum uitspraak: 20 augustus 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 20 augustus 2024 in zaak nr. 22/2890 in het geding tussen:
[appellant]
en
de korpschef van politie (hierna: de korpschef).
Procesverloop
Bij besluit van 5 oktober 2021 heeft de korpschef het verzoek van [appellant] om inzage in zijn politiegegevens gedeeltelijk afgewezen.
Bij uitspraak van 20 augustus 2024 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 5 oktober 2021 vernietigd en de rechtsgevolgen in stand gelaten.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De korpschef heeft de Afdeling verzocht om met toepassing van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) de op de zaak betrekking hebbende politieregistraties over [appellant] als ook de aanvullende motivering over het geheimhoudingsverzoek niet aan [appellant] te verstrekken.
Bij brief van 21 mei 2025 en brief van 30 mei 2025 heeft [appellant] toestemming als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 juni 2025, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. C.F. Wassenaar, advocaat in Rotterdam, en de korpschef, vertegenwoordigd door P. Pasteuning en mr. M. van Harm, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] heeft op 17 juni 2021 verzocht om inzage in processen-verbaal (hierna: pv’s) die zijn opgemaakt over zijn reizen naar Noorwegen en de tussenliggende periode en de periode erna vanaf 2018. Hij verzoekt met name om inzage in gegevens zoals die zijn opgenomen in twee pv’s die hij zelf heeft bijgevoegd bij zijn verzoek. Deze pv’s heeft hij al kunnen inzien omdat die zijn verstrekt door de IND in een procedure over de intrekking van zijn Nederlanderschap. Daarin stond [appellant] aangemerkt als CTER-subject en zijn andere CTER-subjecten met naam en toenaam genoemd.
De korpschef heeft het verzoek gedeeltelijk afgewezen omdat inzage in deze gegevens nadelige gevolgen kan hebben voor de voorkoming, de opsporing, het onderzoek en de vervolging van strafbare feiten. Naar aanleiding van een bemiddelingsverzoek van [appellant] bij de Autoriteit Persoonsgegevens (hierna: de AP) heeft de korpschef de toegepaste weigeringsgrond nader gemotiveerd in een geheim te blijven motivering.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft beoordeeld of de korpschef het inzageverzoek op grond van artikel 25 van de Wet politiegegevens (hierna: Wpg) van [appellant] gedeeltelijk mocht afwijzen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de korpschef met het besluit van 5 oktober 2021, het verweerschrift en de aanvullende motivering die onder geheimhouding aan de rechtbank is verstrekt, voldoende gemotiveerd heeft waarom inzage in de pv’s op grond van artikel 27, eerste lid, aanhef en onder b van de Wpg is afgewezen. De korpschef heeft zich volgens de rechtbank op het standpunt kunnen stellen dat de gedeeltelijke afwijzing van het inzageverzoek een noodzakelijke en evenredige maatregel is. Deze maatregel dient ter voorkoming van nadelige gevolgen voor de opsporing, het onderzoek, de vervolging van strafbare feiten of de uitvoering van straffen, of ter bescherming van de rechten en vrijheden van derden. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de korpschef zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat hij niet gehouden is om aan [appellant] een overzicht van de geweigerde registratienummers van de pv’s (hierna: de pv-nummers) te verstrekken.
Hoger beroep
3. [appellant] betoogt in hoger beroep dat de rechtbank ten onrechte genoegen heeft genomen met de aanvullende geheime motivering. Hij verzoekt de Afdeling deze aanvullende motivering te controleren. Daarnaast betoogt hij dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de korpschef geen overzicht hoeft te verstrekken van de geweigerde pv-nummers of het aantal pv’s dat is opgemaakt. Volgens [appellant] is met het verstrekken van deze gegevens geen risico als bedoeld in artikel 27 gemoeid omdat ze abstract zijn. Ook betoogt hij dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op het feit dat het uitwisselen van de pv’s met de IND in strijd is met het fair play-beginsel. Verder is de rechtbank ten onrechte niet ingegaan op het belang van [appellant] bij het inzien van zijn CTER-registratie en het verzoek deze registratie te schrappen. De rechtbank heeft de korpschef dan ook ten onrechte geen opdracht gegeven te beslissen op het correctieverzoek in deze Wpg-procedure, aldus [appellant].
Beoordeling
4. De Afdeling beoordeelt of de korpschef het informatieverzoek van [appellant] mocht afwijzen met de weigeringsgrond van artikel 27, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wpg. De gronden die zijn gericht op de wijze waarop stukken zijn gedeeld met de IND of het verzoek om de CTER-registratie te schrappen, vallen buiten deze beoordeling en worden daarom niet behandeld.
5. Zoals overwogen in de uitspraak van de Afdeling van 3 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1735, blijkt uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 25, van de Wpg, (kamerstukken II 2005/06, 30 327, nr. 3, blz. 83) dat een betrokkene recht heeft om informatie in te zien die de politie over hem heeft verwerkt, maar dat het recht op kennisneming niet absoluut is. Ingevolge de weigeringsgrond van artikel 27, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wpg, wordt een verzoek als bedoeld in de artikelen 25, eerste lid, en 28, eerste en tweede lid, afgewezen voor zover dit een noodzakelijke en evenredige maatregel is ter vermijding van nadelige gevolgen voor de voorkoming, de opsporing, het onderzoek en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen.
Na kennis te hebben genomen van de stukken en de motivering die onder geheimhouding zijn verstrekt, is de Afdeling met de rechtbank van oordeel dat de korpschef voldoende heeft gemotiveerd dat [appellant] inzage in de over hem verwerkte gegevens en pv-nummers is geweigerd, omdat dit het onderzoek zou schaden. Door het verstrekken van alle pv’s en de nummers zou [appellant] inzicht krijgen in de omvang van het onderzoek en de onderzoeksstrategieën naar hem. [appellant] zou hierop vervolgens kunnen anticiperen en eventuele af te leggen verklaringen hierop kunnen aanpassen. Bescherming van het politieonderzoek is een gerechtvaardigd belang wat artikel 27, van de Wpg, wenst te beschermen en wat de korpschef in dit geval zwaarder heeft mogen laten wegen dan het belang van [appellant] om die gegevens in te zien. De rechtbank is terecht tot dezelfde conclusie gekomen.
Het betoog slaagt niet.
Slotsom
6. Het hoger beroep is ongegrond. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
7. De korpschef hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. C.H. Bangma, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld, griffier.
w.g. Bangma
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Langeveld
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 augustus 2025
317-1158