Terug naar bibliotheek
Raad van State

ECLI:NL:RVS:2025:3909 - Raad van State - 6 augustus 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RVS:2025:39096 augustus 2025

Rechtsgebieden

BestuursrechtBestuursprocesrecht

Uitspraak inhoud

202405653/1/A3.

Datum uitspraak: 6 augustus 2025

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak (artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht) op het hoger beroep van:

[appellant], wonend in [woonplaats],

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 24 juli 2024 in zaak nr. 23/5314 in het geding tussen:

[appellant]

en

de korpschef van politie.

Openbare zitting gehouden op 6 augustus 2025 om 14:00 uur.

Tegenwoordig:

Staatsraad mr. C.H. Bangma, voorzitter

griffier: mr. I.W.M.J. Bossmann

jurist: mr. R.F.I. de Lange

Verschenen:

[appellant], bijgestaan door mr. S.L. Sarin, advocaat in Zaandam;

De korpschef, vertegenwoordigd door mr. M. van Breenen.

Het hoger beroep richt zich tegen de uitspraak van 24 juli 2024 van de rechtbank Amsterdam, waarbij de rechtbank het beroep van [appellant] tegen het besluit van 25 juli 2023 ongegrond heeft verklaard. In dat besluit had de korpschef het bezwaar van [appellant] tegen de intrekking van de toestemming als bedoeld in artikel 7, tweede lid, van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (hierna: Wpbr) aan [bedrijf] om hem beveiligingswerkzaamheden te laten uitvoeren, ongegrond verklaard.

Beslissing:

De Afdeling bevestigt de aangevallen uitspraak.

Motivering:

1.       Bij besluit van 4 april 2023 heeft de korpschef de toestemming aan [bedrijf] om [appellant] beveiligingswerkzaamheden te laten uitvoeren ingetrokken, omdat zijn betrouwbaarheid niet boven iedere twijfel was verheven.

2.       De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat de korpschef bij de toepassing van artikel 7, vijfde lid, van de Wpbr het belang dat is gediend met de betrouwbaarheid van in de beveiliging werkzame personen in redelijkheid heeft kunnen laten prevaleren boven de door [appellant] aangevoerde redenen om beveiligingswerkzaamheden te kunnen blijven verrichten. Anders dan [appellant] heeft aangevoerd, heeft de korpschef bij de belangenafweging voldoende acht geslagen op zijn staat van dienst. Daar voegt de Afdeling nog aan toe dat op grond van paragraaf 3.3 onder b, van de Beleidsregels particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus, anders dan [appellant] heeft betoogd, het belang van de goede naam van de beveiligingsbranche bij de beoordeling kan worden betrokken.

3.       Wat [appellant] voor het overige heeft aangevoerd geeft evenmin aanleiding tot een ander oordeel dan dat van de rechtbank. De rechtbank heeft een zorgvuldig en uitgebreid oordeel gegeven. De Afdeling volgt dit oordeel.

4.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

5.       De korpschef hoeft geen proceskosten te vergoeden.

w.g. Bangma

lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Bossmann

griffier

314-1114