Terug naar bibliotheek
Raad van State

ECLI:NL:RVS:2025:3908 - Raad van State - 6 augustus 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RVS:2025:39086 augustus 2025

Rechtsgebieden

BestuursrechtBestuursprocesrecht

Uitspraak inhoud

202407363/1/A3.

Datum uitspraak: 6 augustus 2025

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak (artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht) op het hoger beroep van:

[appellant], wonend in [woonplaats],

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 6 november 2024 in zaak nr. 24/1429 in het geding tussen:

[appellant]

en

de minister van Economische Zaken en Klimaat.

Openbare zitting gehouden op 6 augustus 2025 om 11:00 uur.

Tegenwoordig:

Staatsraad mr. C.H. Bangma, voorzitter

griffier: mr. I.W.M.J. Bossmann

jurist: mr. R.F.I. de Lange

Verschenen:

[appellant], vertegenwoordigd door F. van der Tempel;

de minister, vertegenwoordigd door mr. M.A.G. Stolker en R.J.R. Dantuma.

Het hoger beroep richt zich tegen de uitspraak van 6 november 2024 van de rechtbank Den Haag, waarbij de rechtbank, voor zover van belang, het besluit van de minister van 19 februari 2024 heeft vernietigd, en heeft bepaald dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven. In dat besluit heeft de minister het bezwaar tegen het besluit van 24 augustus 2023, waarbij de minister het verzoek van [appellant] om openbaarmaking van documenten op grond van de Wet open overheid (hierna: Woo) buiten behandeling heeft gesteld, ongegrond verklaard.

Beslissing:

De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.

Motivering:

1.       Bij brief van 5 juni 2023 heeft [appellant] de minister verzocht om openbaarmaking van documenten uit de jaren 2008 tot en met 2019 over de Dienstenrichtlijn, schaarse vergunningen, de looptijd en intrekking van vergunningen, correspondentie met verschillende instanties, agenda’s van overleggen en documenten met juridische analyses naar aanleiding van rechtspraak over die onderwerpen.

2.       De minister heeft aan [appellant] op grond van artikel 4.1, vijfde lid, van de Woo verzocht om het verzoek te preciseren. Bij brief van 30 juni 2023 heeft [appellant] zich op het standpunt gesteld dat het verzoek voldoende precies was. De minister en [appellant] hebben op 28 juli 2023 overleg gehad over de precisering. Bij brief van 7 augustus 2023 heeft [appellant] medegedeeld dat de minister het Woo-verzoek tijdens het gevoerde overleg over de reikwijdte te beperkt heeft opgevat.

3.       Het verzoek van [appellant] ging in feite om alle documenten van de minister over de Dienstenrichtlijn, waaronder correspondentie met een groot aantal instanties. Tussen partijen is niet in geschil dat het verzoek van 5 juni 2023 te ruim was geformuleerd.

4.       Uit de reactie van [appellant] van 30 juni 2023 en uit de brief van 7 augustus 2023 kan niet worden vastgesteld dat sprake is van een zodanige precisering van het verzoek dat de aanvraag in behandeling had moeten worden genomen. Verder kan uit de gedingstukken worden opgemaakt dat de minister onder meer met het gesprek van 28 juli 2023, anders dan [appellant] stelt, voldoende behulpzaam is geweest bij de precisering van het verzoek. Dit betekent dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de minister het verzoek buiten behandeling kon stellen.

5.       Het hoger beroep is ongegrond.

6.       De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

w.g. Bangma

lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Bossmann

griffier

314-1114