ECLI:NL:RVS:2025:3904 - Raad van State - 20 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
202504242/1/A2.
Datum uitspraak: 20 augustus 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend in [woonplaats],
appellant,
en
de Raad van Bestuur van het ROC Amsterdam-Flevoland (hierna: de Raad van Bestuur),
verweerder.
Procesverloop
Bij beslissing van 24 maart 2025 heeft de Raad van Bestuur het verzoek van [appellant] om toegelaten te worden tot de beroepsopleidende leerweg gespecialiseerd pedagogisch medewerker niveau 4 (hierna: de BOL-opleiding) van het MBO College Hilversum afgewezen.
Bij beslissing van 3 juni 2025 heeft de Raad van Bestuur [appellant] opnieuw geweigerd voor de BOL-opleiding en hem toegelaten tot de versnelde opleidingsvariant van de opleiding Gespecialiseerd Pedagogisch medewerker niveau 4 (hierna: de derde leerwegroute).
Bij beslissing van 15 juli 2025 heeft de Raad van Bestuur het door [appellant] tegen de beslissing van 3 juni 2025 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen deze beslissing heeft [appellant] beroep ingesteld.
De Raad van Bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 12 augustus 2025, waar [appellant], bijgestaan door mr. B. Salamat, rechtsbijstandsverlener in Markelo, en de Raad van Bestuur, vertegenwoordigd door mr. M.D.W. Hoekstra-Krosenbrink, zijn verschenen.
Overwegingen
Voorgeschiedenis
1. [appellant] heeft tussen 15 januari 2024 en 1 maart 2025 ingeschreven gestaan bij het MBO College West voor de BOL-opleiding. Het MBO College West is een onderdeel van het ROC Amsterdam-Flevoland. Bij beslissing van 28 februari 2025 heeft de Raad van Bestuur [appellant] verwijderd van deze opleiding na een geweldsincident op de campus. In deze beslissing heeft de Raad van Bestuur de mogelijkheid opengehouden dat [appellant] zich bij een andere mbo-instelling van het ROC voor dezelfde opleiding kan inschrijven. Bij uitspraak van 30 juli 2025 (ECLI:NL:RVS:2025:3575) heeft de Afdeling het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Besluitvorming
2. Op 21 maart 2025 heeft [appellant] zich aangemeld voor de BOL-opleiding bij het MBO College Hilversum, onderdeel van het ROC Amsterdam-Flevoland. Op 24 maart 2025 heeft [appellant] een e-mail ontvangen, waarin staat dat hij vanwege een eerder incident bij MBO College West en andere beschikbare informatie niet wordt toegelaten tot de opleiding. In de brief van 3 juni 2025 heeft de Raad van Bestuur gemotiveerd waarom [appellant] niet wordt toegelaten tot de BOL-opleiding en hem als alternatief aangeboden hem toe te laten tot de derde leerwegroute. De Raad van Bestuur acht de BOL-opleiding niet passend voor [appellant] vanwege zijn leeftijd en het geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij het MBO College West. Gelet op de inhoud en strekking vervangt de beslissing van 3 juni 2025 de beslissing van 24 maart 2025.
[appellant] heeft dit voorstel afgewezen, omdat hij, vanwege zijn autismespectrumstoornis en concentratieproblemen, niet zelfstandig kan werken. De derde leerwegroute, waarbij een student juist heel zelfstandig moet werken, is volgens hem niet passend. Hij heeft daarom bezwaar gemaakt tegen de beslissing van 3 juni 2025. [appellant] vindt dat hij het recht heeft om toegelaten te worden tot de BOL-opleiding.
3. De Raad van Bestuur heeft het bezwaar van [appellant] ongegrond verklaard en zich op het standpunt gesteld dat uit de wettekst en de toelichting van de wetgever daarop blijkt dat het toelatingsrecht van artikel 8.1.1c., eerste lid, van de Wet Educatie en Beroepsonderwijs (hierna: de WEB) zich beperkt tot de opleiding, en niet ziet op de specifieke leerweg binnen die opleiding. Door [appellant] toe te laten tot de derde leerwegroute, heeft de Raad van Bestuur voldaan aan dit toelatingsrecht.
De BOL-opleiding kent in het jaar waarin [appellant] wil instromen één klas met studenten tussen de 16 en 20 jaar. De Raad van Bestuur streeft naar een veilig, stimulerend en pedagogisch verantwoord leerklimaat. Hierbij speelt de samenstelling van klasgroepen een belangrijke rol. De aanwezigheid in deze klas van een 31-jarige volwassene die betrokken is geweest bij een geweldsincident, acht de Raad van Bestuur onwenselijk. Er is ook geen noodzaak om [appellant] toe te laten tot de BOL-opleiding, omdat de derde leerwegroute voor hem passend is. Via deze leerweg kan hij binnen één jaar hetzelfde diploma halen als via de BOL-opleiding.
Beoordeling van het beroep
4. De Afdeling komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de Raad van Bestuur het verzoek van [appellant] om toegelaten te worden tot de BOL-opleiding niet heeft mogen afwijzen. Hoewel het wettelijk toelatingsrecht niet zover strekt dat een student altijd moet worden toegelaten tot de leerweg van zijn keuze, moeten er wel zwaarwegende redenen zijn om een dergelijk verzoek te weigeren. Hiervan is in het geval van [appellant] niet gebleken. Hoe de Afdeling tot dit oordeel is gekomen, legt zij hieronder uit.
Geen strijd met het wettelijk toelatingsrecht
5. Sinds 1 augustus 2017 kent de WEB een toelatingsrecht voor basisberoepsopleidingen, vakopleidingen, middenkaderopleidingen en specialistenopleidingen. Dit recht is vastgelegd in artikel 8.1.1c., eerste lid, van deze wet. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling (Kamerstukken II 2015/16, 34 457, nr. 3, blz. 12-14) blijkt dat de aanleiding voor deze wijziging lag in het gegeven dat sommige studenten om voor hen onduidelijke redenen niet toegelaten worden tot de opleiding van hun keuze, hoewel zij de juiste vooropleiding hebben. De wetgever heeft dit onwenselijk geacht omdat dit studenten de kans ontneemt om de opleiding van hun voorkeur te volgen. Iedere jongere moet volgens de wetgever het recht hebben om, als deze voldoet aan de opleidingseisen, zelf de keuze te maken voor zijn beroepsopleiding.
5.1. [appellant] heeft zich op 21 maart 2025 aangemeld voor de opleiding gespecialiseerd pedagogisch medewerker niveau 4. Dit is een middenkaderopleiding als bedoeld in artikel 7.2.2., eerste lid, aanhef en onder d, van de WEB. Omdat geen van de weigeringsgronden uit de WEB op zijn verzoek tot inschrijving van toepassing is, moet [appellant] op grond van artikel 8.1.1c., eerste lid, van de WEB worden toegelaten tot de opleiding gespecialiseerd pedagogisch medewerker niveau 4. Anders dan [appellant] betoogt, kan aan deze bepaling echter niet ook het recht worden ontleend om toegelaten te worden tot een specifieke leerweg binnen die opleiding. Uit de toelichting van de wetgever blijkt dat het de bedoeling van de wetgever is geweest om studenten de mogelijkheid te bieden te kiezen welke opleiding zij willen volgen met het oog op het aan die opleiding verbonden diploma. Over de vraag via welke leerweg de student dat diploma vervolgens moet kunnen behalen, heeft de wetgever zich niet uitgelaten. Ook de tekst van artikel 8.1.1c., eerste lid, van de WEB biedt geen aanknopingspunt voor het oordeel dat het toelatingsrecht tevens het recht op keuze voor de leerweg omvat.
5.2. Het betoog slaagt niet.
De Raad van Bestuur heeft het verzoek tot inschrijving voor de BOL-opleiding niet mogen weigeren
6. Het voorgaande betekent dat er uit wet en toelichting een recht op toelating tot een opleiding voortvloeit, behoudens wettelijke uitzonderingen. Aan de keuze van de leergang binnen de opleiding zijn geen beperkingen gesteld door de wetgever. Omdat de keuze van de leerweg nauw verbonden is met de keuze voor de opleiding kan toegang tot de leergang alleen worden geweigerd vanwege zwaarwegende belangen van de school.
6.1. De Raad van Bestuur heeft op de zitting bij de Afdeling toegelicht dat tijdens de opleiding gespecialiseerd pedagogisch medewerker studenten veel met elkaar moeten delen, bijvoorbeeld over hun persoonlijke leven en hun gevoelens. De ervaring is dat jongere studenten het lastig vinden om deze zaken te bespreken met iemand die veel ouder is. [appellant] heeft verzocht om in te stromen in het tweede studiejaar van de BOL-opleiding. Deze klas bestaat volgens de Raad van Bestuur voornamelijk uit leerlingen tussen de 16 en 20 jaar oud. Toelating van [appellant] tot deze klas zou volgens de Raad van Bestuur daarom op gespannen voet staan met de verplichting om een veilig leerklimaat te waarborgen. Dit gegeven, in combinatie met de betrokkenheid van [appellant] bij een geweldsincident bij zijn vorige opleiding, betekent volgens de Raad van Bestuur dat de onderwijscoördinator toelating tot de BOL-opleiding zeer bezwaarlijk acht, gelet op de plicht om een veilig werk- en leerklimaat te waarborgen.
6.2. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de Raad niet voldoende aannemelijk gemaakt dat er op voorhand zwaarwegende belangen zijn die zich verzetten tegen de toelating van [appellant] tot de BOL-opleiding. In haar oordeel betrekt de Afdeling dat [appellant] van 15 januari 2024 tot 1 maart 2025 het eerste jaar van de BOL-opleiding bij het MBO College West heeft gevolgd. In dat leerjaar waren ook studenten aanwezig die vele jaren jonger waren dan [appellant]. De Raad van Bestuur heeft het standpunt van [appellant] dat hij tijdens die periode goed in die klas heeft gefunctioneerd en dat er geen enkele aanwijzing is geweest dat zijn aanwezigheid een inbreuk zou hebben gemaakt op een veilig leerklimaat, niet weersproken. Daarnaast heeft de Raad van Bestuur niet gemotiveerd waarom het niet mogelijk is om met aanvullende afspraken en maatregelen de veilige leeromgeving te waarborgen.
Ook het geweldsincident bij het MBO College West vormt, gelet op de context waarin dit plaatsvond, geen concreet aanknopingspunt voor de verwachting dat de aanwezigheid van [appellant] in de klas een inbreuk zal maken op het veilig werk- en leerklimaat. Het ging bij het incident om een al langer lopend conflict in de privésfeer tussen [appellant] en een oud-leerling van het MBO College West, die op dat moment geen onderwijs meer volgde aan de mbo-instelling. Dit conflict stond op geen enkele wijze in relatie tot het functioneren van [appellant] binnen de BOL-opleiding. [appellant] heeft voor het incident een sanctie gekregen en op de zitting bij de Afdeling heeft hij hiervoor nogmaals zijn verantwoordelijkheid genomen. Bij het opleggen van die sanctie heeft de Raad van Bestuur er daarnaast bewust voor gekozen om [appellant] niet van het gehele ROC Amsterdam-Flevoland te verwijderen en de mogelijkheid opengehouden dat [appellant] bij een andere mbo-instelling van het ROC zijn opleiding kon voortzetten. Het alsnog weigeren van [appellant] vanwege het geweldsincident staat daarmee op gespannen voet.
6.3. Verder heeft [appellant] op de zitting van de Afdeling op overtuigende wijze inzichtelijk gemaakt waarom het voor hem van belang is dat hij zijn BOL-opleiding bij het MBO College Hilversum kan afronden. Allereerst kan hij bij deze mbo-instelling zijn studievoortgang meenemen omdat het MBO College Hilversum onderdeel is van hetzelfde ROC. Daarnaast is niet weersproken dat [appellant] vanwege zijn autismespectrumstoornis en concentratieproblemen moeilijk zelfstandig kan werken. Op de zitting heeft [appellant] toegelicht dat hij vreest niet in staat te zijn om een opleiding met succes af te ronden als hij daarbij voornamelijk zelfstandig moet werken, zoals bij de derde leerwegroute het geval zou zijn. Hij heeft eerder aan het MBO College Hilversum al een opleiding via de beroepsopleidende leerweg met succes afgerond, waardoor hij weet dat deze onderwijsvorm goed bij hem past.
6.4. Het voorgaande brengt met zich dat de Raad van Bestuur het verzoek van [appellant] tot inschrijving voor de BOL-opleiding niet heeft mogen weigeren. Het betoog slaagt. Dit betekent dat de beslissingen van 3 juni en 15 juli 2025 niet in stand kunnen blijven.
Conclusie
7. Het beroep is gegrond. Gelet op wat de Afdeling hiervoor heeft overwogen, zal zij de beslissing van 15 juli 2025 vernietigen wegens schending van artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). De Afdeling ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien door de beslissing van 3 juni 2025 te herroepen en te bepalen dat deze uitspraak daarvoor in de plaats treedt. Dit betekent concreet dat [appellant] per 1 september 2025 kan beginnen met de beroepsopleidende leerweg van de opleiding tot gespecialiseerd pedagogisch medewerker niveau 4 op het MBO College Hilversum. De Afdeling draagt de Raad van Bestuur op om hier zorg voor te dragen.
8. De Raad van Bestuur moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt de beslissing van de Raad van Bestuur van het ROC Amsterdam-Flevoland van 15 juli 2025, kenmerk I2505 071/20250715;
III. verklaart het administratief beroep gegrond;
IV. herroept de beslissing van de Raad van Bestuur van het ROC Amsterdam-Flevoland van 3 juni 2025, kenmerk 201408-0008;
V. draagt de Raad van Bestuur van het ROC Amsterdam-Flevoland op om er zorg voor te dragen dat [appellant] per 1 september 2025 wordt toegelaten tot de beroepsopleidende leerweg van de opleiding tot gespecialiseerd pedagogisch medewerker niveau 4 aan het MBO College Hilversum;
VI. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de onder IV vermelde beslissing;
VII. veroordeelt de Raad van Bestuur van het ROC Amsterdam-Flevoland tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.814,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatige verleende rechtsbijstand;
VIII. gelast dat de Raad van Bestuur van het ROC Amsterdam-Flevoland aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrag van € 53,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, voorzitter, en mr. J.Th. Drop en mr. A.B. Blomberg, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.S. Rietveld, griffier.
w.g. Daalder
voorzitter
w.g. Rietveld
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 augustus 2025
1064