Uitspraak inhoud

202503456/1/A2 en 202503456/2/A2.

Datum uitspraak: 12 augustus 2025

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: de Awb) en, met toepassing van artikel 8:86 van de Awb, op het beroep van:

[appellant], wonend in [woonplaats],

appellant,

en

het college van beroep voor de examens van de Technische Universiteit Eindhoven (hierna: het CBE),

verweerder.

Openbare zitting gehouden op 12 augustus 2025 om 15:00 uur.

Tegenwoordig:

Staatsraad mr. E.J. Daalder, voorzieningenrechter

griffier: mr. A.S. Rietveld

Verschenen:

[appellant];

het CBE, vertegenwoordigd door mr. L.L.M. Prinsen en mr. A.D. van Eggelen;

====================================

Het beroep richt zich tegen het niet-tijdig beslissen door het CBE op het administratief beroep van [appellant] tegen de beslissing van de dienst Education and Student Affairs van de Technische Universiteit Eindhoven van 28 november 2025, waarbij het verzoek van [appellant] tot inschrijving voor de masteropleiding Chemical Engineering aan de Technische Universiteit Eindhoven is afgewezen.

In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

De voorzieningenrechter stelt vast dat de Afdeling in haar uitspraak van 9 april 2025 (ECLI:NL:RVS:2025:1534) het van rechtswege ontstane administratief beroep heeft doorgezonden naar het CBE. Op grond van artikel 7:61, vierde lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek had  het CBE 10 weken om hierop te beslissen. De beslistermijn is inmiddels ruim verstreken zonder dat het CBE een beslissing heeft genomen. In het door [appellant] ingestelde herzieningsverzoek tegen de uitspraak van 9 april 2025 kan geen rechtvaardiging worden gevonden voor het overschrijden van de beslistermijn. Deze procedure heeft immers geen schorsende werking.

Dit betekent dat het beroep van [appellant] gegrond is. Mede gelet de toezegging die het CBE op de zitting heeft gedaan, draagt de voorzieningenrechter het CBE op om binnen vier weken op het administratief beroep van [appellant] te beslissen. Op de zitting heeft de voorzitter van het CBE eveneens de toezegging gedaan dat [appellant] een overzicht ontvangt van alle stukken die door hem aan het CBE zijn overgelegd, zodat hij kan nagaan of het dossier compleet is en zo nodig nadere stukken kan toezenden.

[appellant] heeft de voorzieningenrechter daarnaast gevraagd om een voorziening te treffen zodat hij op 1 september 2025 kan beginnen aan de opleiding en om hem een schadevergoeding toe te kennen. Deze verzoeken wijst de voorzieningenrechter af. De voorzieningenrechter kan de beslissing van 28 november 2023 niet inhoudelijk beoordelen, omdat het CBE nog geen standpunt heeft ingenomen over de door [appellant] daartegen aangevoerde beroepsgronden. Uit de beslissing van 28 november 2023 blijkt dat het weigeren van de toelating tot de masteropleiding niet evident onjuist is. Gelet daarop heeft de voorzieningenrechter geen ruimte om een voorziening te treffen.

Op de zitting bij de Afdeling heeft het CBE te kennen gegeven dat hier in het kader van de behandeling van het administratief beroep nog naar zal worden gekeken.

Het CBE moet het door [appellant] betaalde griffierecht voor de beroepsprocedure en zijn reiskosten vergoeden.

Beslissing

I.        verklaart het beroep gegrond;

II.       draagt het college van beroep voor de examens van de Technische Universiteit Eindhoven op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak alsnog op het administratief beroep van [appellant] te beslissen;

III.      wijst de verzoeken af;

IV.      veroordeelt het college van beroep voor de examens van de Technische Universiteit Eindhoven tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 35,21.

V.       gelast dat het college van beroep voor de examens van de Technische Universiteit Eindhoven aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 53,00 vergoedt.

w.g. Daalder

voorzieningenrechter

w.g. Rietveld

griffier

1064