Terug naar bibliotheek
Raad van State

ECLI:NL:RVS:2025:3897 - Raad van State - 12 augustus 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RVS:2025:389712 augustus 2025

Rechtsgebieden

BestuursrechtBestuursprocesrecht

Uitspraak inhoud

202405471/1/A3.

Datum uitspraak: 12 augustus 2025

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak (artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht) op het hoger beroep van:

[appellant], wonend in [woonplaats],

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 19 juli 2024 in zaak nr. 23/7959 in het geding tussen:

[appellant]

en

de staatssecretaris van Rechtsbescherming (voorheen: de minister voor Rechtsbescherming), hierna: de staatssecretaris.

Openbare zitting gehouden op 12 augustus 2025 om 10:00 uur.

Tegenwoordig:

Staatsraad mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer

Griffier: mr. G.A. van de Sluis

Jurist: mr. J. Zonneveld

Verschenen:

[appellant], bijgestaan door mr. E.B. Jobse, advocaat in Rotterdam;

de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. E. Spekreijse.

Het hoger beroep richt zich tegen de uitspraak van de rechtbank van 19 juli 2024 waarbij de rechtbank het beroep van [appellant] tegen het besluit van 6 oktober 2023 ongegrond heeft verklaard. In dat besluit heeft de staatssecretaris het bezwaar tegen het besluit van 10 mei 2023, waarbij de aanvraag van [appellant] om een Verklaring omtrent het gedrag (hierna: VOG) is afgewezen, ongegrond verklaard.

Beslissing:

De Afdeling bevestigt de aangevallen uitspraak.

Motivering:

1.       [appellant] heeft een aanvraag om een VOG gedaan voor rijinstructeur WRM. De staatssecretaris heeft de aanvraag afgewezen omdat [appellant] binnen de terugkijktermijn in aanraking is gekomen met justitie. In het Justitieel Documentatie Systeem is onder andere een zedendelict te vinden, waardoor de staatssecretaris op grond van de Beleidsregels VOG-NP-RP 2023 verder mag terugkijken en [appellant] alleen een VOG krijgt als het weigeren van de VOG evident disproportioneel is. Dit wordt het verscherpt toetsingskader genoemd.

2.       De rechtbank heeft geoordeeld dat de staatssecretaris op goede gronden de aanvraag van [appellant] om een VOG heeft afgewezen. Er is volgens de rechtbank zowel voldaan aan het objectieve criterium als aan het subjectieve criterium. Het afwijzen van de VOG is niet evident disproportioneel. Naar het oordeel van de rechtbank mocht de staatssecretaris het algemeen belang van bescherming van de samenleving zwaarder laten wegen dan het persoonlijk belang van [appellant].

3.       [appellant] betoogt, samengevat, dat het verscherpt toetsingskader niet van toepassing is, omdat het zedendelict geen seksueel motief had. Het zedendelict is gepleegd uit boosheid en heeft daarom een uniek karakter. Er is verder door de rechtbank onvoldoende aandacht geschonken aan het tijdsverloop. De VOG is vier jaar na het strafbaar feit aangevraagd en in de tussenliggende perioden zijn er geen belastende omstandigheden bijgekomen. De belangenafweging had in het voordeel van [appellant] moeten uitvallen. Onjuist is ook dat [appellant] zijn rijschool kan behouden zonder WRM-bevoegdheid.

4.       De Afdeling volgt het oordeel van de rechtbank dat de staatssecretaris de aanvraag om de VOG heeft mogen afwijzen. De Afdeling ziet in wat [appellant] naar voren heeft gebracht geen aanleiding anders te oordelen. De afwijzing is niet evident disproportioneel. De staatssecretaris mocht het verscherpt toetsingskader toepassen, omdat [appellant] veroordeeld is voor een zedendelict. Het motief, of dat nu van seksuele aard is of niet, weegt de strafrechter. De staatssecretaris mag uitgaan van het oordeel van de strafrechter. Er is verder sprake van een beperkt tijdsverloop. [appellant] heeft de VOG namelijk twee weken na het verlopen van zijn proeftijd al aangevraagd. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen zijn er voor [appellant] ook andere mogelijkheden dan het geven van rijlessen om in het levensonderhoud te voorzien. De staatssecretaris heeft bovendien toegelicht dat het exploiteren van een rijschool zonder WRM-bevoegdheid tot de mogelijkheden behoort. Er mocht een zwaarder gewicht worden toegekend aan het belang van de samenleving dan aan het persoonlijk belang van [appellant].

5.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

6.       De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.

w.g. Van Altena

lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Van de Sluis

griffier

802-1104