Terug naar bibliotheek
Raad van State

ECLI:NL:RVS:2025:3888 - Raad van State - 12 augustus 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RVS:2025:388812 augustus 2025

Rechtsgebieden

BestuursrechtBestuursprocesrecht

Uitspraak inhoud

202405824/1/A3.

Datum uitspraak: 12 augustus 2025

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak (artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht) op het hoger beroep van:

[appellant], wonend in [woonplaats],

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 26 juli 2024 in zaak nr. 23/6697 in het geding tussen:

[appellant]

en

de staatssecretaris van Rechtsbescherming (voorheen: de minister voor Rechtsbescherming), hierna: de staatssecretaris.

Openbare zitting gehouden op 12 augustus 2025 om 12:00 uur.

Tegenwoordig:

Staatsraad mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer

Griffier: mr. G.A. van de Sluis

Jurist: mr. J. Zonneveld

Verschenen:

de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. E. Spekreijse;

====================================

Het hoger beroep richt zich tegen de uitspraak van de rechtbank van 26 juli 2024 waarbij de rechtbank het beroep van [appellant] tegen het besluit van 4 oktober 2023 ongegrond heeft verklaard. In dat besluit heeft de staatssecretaris het bezwaar tegen het besluit van 21 juni 2023, waarbij de aanvraag van [appellant] om een Verklaring omtrent het gedrag (hierna: VOG) is afgewezen, ongegrond verklaard.

Beslissing:

De Afdeling bevestigt de aangevallen uitspraak.

Motivering:

1.       [appellant] heeft een aanvraag om een VOG gedaan voor taxichauffeur. De staatssecretaris heeft de aanvraag afgewezen omdat [appellant] binnen de terugkijktermijn in aanraking is gekomen met justitie. In het Justitieel Documentatie Systeem is onder andere een misdrijf te vinden, waarvoor [appellant] is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met bijzondere voorwaarden. Daarnaast is [appellant] veroordeeld tot een geldboete voor het niet volgen van aanwijzingen van daartoe bevoegde ambtenaren en een geldboete voor het overschrijden van de maximumsnelheid. Ook buiten de terugkijktermijn is [appellant] meerdere malen met justitie in aanraking gekomen.

2.       De rechtbank heeft geoordeeld dat de staatssecretaris de VOG heeft mogen afwijzen omdat de strafbare feiten een belemmering vormen voor de behoorlijke uitoefening van de functie van taxichauffeur. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris het belang van de beperking van de risico’s voor de samenleving zwaarder mogen laten wegen dan het persoonlijk belang van [appellant]. Daarbij is van belang dat [appellant] nog kort geleden is veroordeeld en de veroordeling geen licht vergrijp is geweest.

3.       [appellant] betoogt, samengevat, dat de weigering van de VOG disproportioneel is. Er had volgens [appellant] twijfel moeten bestaan over de vraag of toch een VOG kon worden afgegeven. Er wordt door de rechtbank alleen gekeken naar het justitieel verleden en niet naar de persoonlijke omstandigheden. [appellant] leeft de bijzondere voorwaarden na die door de strafrechter zijn opgelegd. De veiligheid van de klanten kan daardoor worden gewaarborgd. Voor [appellant] is het belangrijk dat hij een dagstructuur heeft en zijn werk als taxichauffeur kan doen.

4.       De Afdeling is van oordeel dat de rechtbank op goede gronden heeft geoordeeld dat de staatssecretaris de aanvraag om de VOG heeft mogen afwijzen. De Afdeling ziet in wat [appellant] naar voren heeft gebracht geen aanleiding anders te oordelen. Er is een zeer beperkt tijdsverloop, omdat [appellant] drie dagen na zijn veroordeling al een VOG heeft aangevraagd en het besluit van 4 oktober 2023 slechts zes maanden na de veroordeling is genomen. De rechtbank heeft in het licht van dit beperkte tijdsverloop het justitieel verleden terecht doorslaggevend geacht. Op het moment van de beoordeling van de VOG mocht het belang van de samenleving dan ook zwaarder wegen dan het belang van [appellant].

5.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

6.       De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.

w.g. Van Altena

lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Van de Sluis

griffier

802-1104