Terug naar bibliotheek
Raad van State

ECLI:NL:RVS:2025:3866 - Raad van State - 13 augustus 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RVS:2025:386613 augustus 2025

Rechtsgebieden

Genoemde wetsartikelen

Uitspraak inhoud

202402154/1/R2.

Datum uitspraak: 13 augustus 2025

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.       [appellant sub 1], wonend in Vlijmen, gemeente Heusden,

2.       [appellant sub 2], wonend in Vlijmen, gemeente Heusden,

3.       [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 3]), beiden wonend in Vlijmen, gemeente Heusden,

4.       [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B], beiden wonend in Vlijmen, gemeente Heusden,

en

het college van burgemeester en wethouders van Heusden,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 9 januari 2024 heeft het college hogere waarden als bedoeld in artikel 110a van de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) vastgesteld ten behoeve van 43 woningen in de omgeving van de Vijfhoevenlaan te Vlijmen.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (hierna: Stab) heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht. [appellant sub 2], [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B] en het college hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.

[appellant sub 2] heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 april 2025, waar [appellant sub 3] en het college, vertegenwoordigd door drs. B.J. van Avezaath, J.E.W. van Baardwijk en ing. D. Walraven, deskundige, zijn verschenen.

Overwegingen

Overgangsrecht

1.       Op 1 januari 2024 is de Aanvullingswet geluid Omgevingswet in werking getreden. Zoals in de uitspraak van de Afdeling van 24 december 2024, ECLI:NL:RVS:2024:5198, is overwogen, blijft op een besluit tot het vaststellen van een hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting in zones langs wegen - behoudens provinciale wegen - het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit onherroepelijk is. Maar dan moet die hogere waarde wel zijn vastgesteld ten behoeve van een besluit waarvoor een aanvraag is ingediend of waarvan een ontwerp ter inzage is gelegd vóór het tijdstip van inwerkingtreding van die wet.

De hogere waarden voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting zijn vastgesteld ten behoeve van het bestemmingsplan "De Grassen-fase 2" waarvan het ontwerp op 24 augustus 2023 ter inzage is gelegd. Dat betekent dat zowel op de beroepsprocedure tegen het bestemmingsplan als op het besluit tot vaststelling van de hogere waarden het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening en de Wet geluidhinder, zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.

Woningen appellanten

2.       Geen van de woningen van appellanten staat binnen het plangebied.

Het beroep van [appellant sub 2]

3.       [appellant sub 2] woont op het perceel [locatie 1] te Vlijmen. Zijn woning is gebouwd in het kader van fase 1 van het project "De Grassen". Voor zijn woning is geen hogere waarde vastgesteld.

3.1.    [appellant sub 2] kan zich niet verenigen met de hogere waarden. Hij voert aan dat hierdoor meer geluidhinder in de omgeving wordt toegestaan waardoor zijn woon- en leefklimaat zal worden aangetast. Hij stelt dat hij zijn woning heeft laten bouwen op basis van het Masterplan De Grassen en daarin is nooit gesproken over een ontsluitingsweg voor Vlijmen zoals nu in het kader van de Gebiedsontwikkeling Oostelijke Langstraat (GOL) zal worden gerealiseerd. Volgens het masterplan van 29 oktober 2013 zou een landelijk en dorps geheel worden aangelegd. Verder stelt hij dat alternatieven mogelijk zijn, namelijk een 30 km/uur-regime of het plaatsen van geluidschermen.

3.2.    De Afdeling heeft in de overzichtsuitspraak van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706, onder 10.93, overwogen: "Hoofdstuk VI van de Wgh bevat een regeling volgens welke bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden die behoren tot een zone langs een weg, ter zake van de geluidbelasting vanwege de weg waarlangs die zone ligt, voor woningen gelegen binnen die zone de waarden in acht moeten worden genomen die als de ten hoogste toelaatbare worden aangemerkt. Als beschermingsniveau geldt in beginsel de waarde die voor de betrokken woningen is vastgelegd in de regeling. Indien deze waarde niet wordt gehaald, is het mogelijk om voor de betrokken woningen een ander beschermingsniveau te bepalen door middel van het bij besluit vaststellen van een hogere waarde voor die woningen."

Niet in geschil is dat voor de woning van [appellant sub 2] op grond van de regeling geen hogere waarde behoefde te worden vastgesteld. Uit het akoestisch onderzoek dat ten grondslag ligt aan het bestemmingsplan dat onder meer de reconstructie van de Vijfhoevenlaan mogelijk maakt en waarin ook de woning van [appellant sub 2] is betrokken, blijkt dat de hoogste geluidbelasting op zijn woning vanwege het bestemmingsplan toeneemt met maximaal 1 dB van 45 naar 46 dB. Daarmee wordt onder de wettelijke voorkeursgrenswaarde van 48 dB gebleven. De regeling strekt ter bescherming van een aanvaardbare geluidsbelasting vanwege de weg op de gevels van de woningen binnen de zone van de weg. De vraag of en welk verwachtingspatroon [appellant sub 2] bij de aankoop van zijn woning had of kon hebben over het karakter van de omgeving van die woning, speelt geen rol bij de vraag of toepassing van de regeling voor hem tot een ander resultaat had geleid. Nu niet is bestreden dat voor zijn woning geen hogere waarde behoefde te worden vastgesteld, slaagt het betoog niet.

De beroepen van [appellant sub 3] en [appellant sub 1]

4.       [appellant sub 3] woont op het adres [locatie 2] te Vlijmen. Voor zijn woning is een hogere waarde van 52 dB vastgesteld. [appellant sub 1] woont op het adres [locatie 3] te Vlijmen. Voor die woning is geen hogere waarde vastgesteld. Zij betogen dat de toename van verkeer tot een toename van geluid leidt. Door de hogere waarden vast te stellen, valt de geluidoverlast binnen de nieuwe vastgestelde normen. Daarmee wordt ten onrechte de geluidoverlast gelegaliseerd.

4.1.    Anders dan appellanten veronderstellen, is het voor het college niet mogelijk zonder meer hogere waarden vast te stellen. Op grond van artikel 110a, vijfde lid, van de Wgh moet immers worden onderzocht of er maatregelen, gericht op het terugbrengen van de geluidsbelasting, mogelijk zijn en vindt - kort gezegd - de vaststelling van hogere waarden pas plaats als die maatregelen onvoldoende doeltreffend zullen zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Appellanten hebben niet inzichtelijk gemaakt dat het hogerewaardenbesluit op dit punt onjuist tot stand is gekomen.

Het betoog slaagt niet.

Het beroep van [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B]

5.       [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B] stellen dat het college niet heeft onderbouwd waarom de berekende maximale cumulatieve geluidsbelasting van 60 dB geen onaanvaardbare geluidsbelasting met zich brengt.

5.1.    Voor de woning van [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B] is een hogere waarde vastgesteld van 53 dB voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting door het wegverkeer vanwege de Vijfhoevenlaan. Ook is onderzoek gedaan naar de cumulatieve effecten met andere geluidbronnen (i.c. andere wegen) en dat levert voor de woning van [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B] een berekende gezamenlijke geluidbelasting op van 59 dB. Het college heeft dus de effecten met andere geluidbronnen dan van het wegverkeer vanwege de Vijfhoevenlaan (i.c. andere wegen) in het akoestisch onderzoek onderzocht naast de vast te stellen hogere waarden vanwege het wegverkeer van de Vijfhoevenlaan. Het college heeft bij het ontwerpbesluit tot vaststelling van de hogere waarden deze gezamenlijke geluidsbelasting ook beoordeeld. Bij de beoordeling c.q. bepaling of sprake is van een aanvaardbare akoestische kwaliteit bij cumulatie van geluid geldt geen wettelijk opgelegde norm. De maximale gezamenlijke geluidsbelasting is volgens de berekeningen uit het akoestisch rapport 60 dB. Deze is lager dan de maximaal mogelijke ontheffingswaarde van 63 dB en wordt niet als 'slecht of tamelijk slecht' getypeerd in relatie tot de akoestische kwaliteit, overeenkomstig de methode Miedema. De maximale gezamenlijke geluidsbelasting op de gevel van de woning van appellant bedraagt 59 dB. Het college heeft dit, mede gelet op het grote belang van woningbouw, aanvaardbaar geacht. In wat appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het college zich niet op dit standpunt mocht stellen.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

6.       De beroepen zijn ongegrond.

7.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. P.H.A. Knol, voorzitter, en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen en mr. A.B. Blomberg, leden, in tegenwoordigheid van mr. W.S. van Helvoort, griffier.

w.g. Knol

voorzitter

w.g. Van Helvoort

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 13 augustus 2025

361