Terug naar bibliotheek
Raad van State

ECLI:NL:RVS:2025:3863 - Raad van State - 13 augustus 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RVS:2025:386313 augustus 2025

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

202500020/1/R4.

Datum uitspraak: 13 augustus 2025

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend in Den Haag,

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 6 oktober 2024 heeft het college zijn beslissing om op 24 september 2024 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang, te weten € 199,57, voor rekening van [appellant] komt.

Bij besluit van 20 november 2024 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 juli 2025, waar het college, vertegenwoordigd door mr. M.H.F. Bucx, is verschenen.

Overwegingen

1.       De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een huisvuilzak die op 24 september 2024 is aangetroffen naast de ondergrondse restafvalcontainer (hierna: ORAC) aan de Johan van Oldenbarneveltlaan in Den Haag, ter hoogte van huisnummer 5. Het is niet in geschil dat [appellant] de huisvuilzak daar verkeerd heeft aangeboden door hem naast de container te zetten.

2.       [appellant] betoogt dat het college de kosten van de toepassing van bestuursdwang niet in redelijkheid op hem kan verhalen. Hij wijst er in dit verband op dat de ORACs in zijn buurt bijna altijd overvol zijn, omdat zij niet vaak genoeg worden geleegd. Hij heeft enkele foto’s overgelegd waarop te zien is dat huisvuil naast ORACs ligt. [appellant] meent dat de gemeente  ernstig in gebreke is bij het vervullen van zijn plicht om zorg te dragen voor een schoon en leefbaar milieu en dat het college rekening had moeten houden met het gegeven dat burgers in die omstandigheden op geen andere manier van hun huisvuil af kunnen komen dan de huisvuilzak naast de ORAC te zetten. Dat daar geen rekening mee is gehouden, maakt het besluit onevenredig bezwarend, aldus [appellant]. Hij stelt daarbij dat de dichtstbijzijnde ORAC die niet vol was, op grote afstand van zijn woning staat, terwijl hij destijds een knieblessure had waardoor hij die afstand niet kon overbruggen. Verder is het volgens [appellant] niet realistisch om te verwachten dat mensen bij een volle ORAC hun huisvuil mee terug naar huis nemen, omdat ophoping van huisvuil in huis een gevaarlijk onhygiënische situatie oplevert.

3.       Artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht luidt: "de toepassing van bestuursdwang geschiedt op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen."

3.1.    De Afdeling stelt voorop dat deze procedure gaat over de rechtmatigheid van het besluit van het college om spoedeisende bestuursdwang toe te passen en de kosten daarvan in rekening te brengen bij [appellant]. Deze procedure gaat niet over de vraag of het college voldoet aan zijn plicht om de containers op tijd te legen.

Vast staat dat [appellant] zijn huisvuilzak verkeerd heeft aangeboden. Daardoor heeft het college kosten moeten maken voor het verwijderen daarvan. In beginsel behoren die kosten voor rekening van de overtreder te komen. De omstandigheid dat de ORAC vol was en dat dat mogelijk wel vaker zo is, ontsloeg [appellant] niet van zijn verplichting om de huisvuilzak op juiste wijze ter inzameling aan te bieden, bijvoorbeeld op een ander moment of bij een andere ORAC. Ook de door [appellant] gestelde omstandigheid dat hij op dat moment niet gemakkelijk zelf een grotere afstand kon lopen, maakt het niet onevenredig bezwarend dat hij de huisvuilzak niet verkeerd mocht aanbieden. [appellant] had wellicht aan iemand anders kunnen vragen om de huisvuilzak naar een andere ORAC te brengen, of, zoals het college in het besluit van 20 november 2024 heeft geadviseerd, de huisvuilzak mee terug naar huis kunnen nemen totdat de dichtstbijzijnde ORAC was geleegd. Dat [appellant] dat onhygiënisch vindt, maakt het besluit van het college niet onrechtmatig.

De Afdeling ziet geen grond voor het oordeel dat de kosten van de verwijdering van de huisvuilzak niet redelijkerwijze voor rekening van [appellant] konden komen.

Het betoog slaagt niet.

4.       Het beroep is ongegrond.

5.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Breda, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.C. Hoekstra, griffier.

w.g. Van Breda

lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Hoekstra

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 13 augustus 2025

860