ECLI:NL:RVS:2025:3819 - Raad van State - 13 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
202500277/1/A2.
Datum uitspraak: 13 augustus 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het verzoek van:
[verzoeker], wonend in Leiden,
verzoeker,
om herziening (artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) van de uitspraak van de Afdeling van 20 november 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4751.
Procesverloop
Bij uitspraak van 20 november 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4751, heeft de Afdeling het hoger beroep van [verzoeker] tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 1 december 2023 in zaak nr. 23/3134 ongegrond verklaard.
[verzoeker] heeft de Afdeling verzocht die uitspraak te herzien.
[verzoeker] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft het verzoek ter zitting behandeld op 30 juni 2025, waar P.M.M. van Kalmthout als vertegenwoordiger van [verzoeker] en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door [gemachtigden], zijn verschenen.
Overwegingen
1. Artikel 8:119, eerste lid, van de Awb luidt:
"De bestuursrechter kan op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Afdeling eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
2. Het bijzondere rechtsmiddel van herziening dient er niet toe om het geschil, waarover bij uitspraak is beslist, opnieuw aan de rechter voor te leggen. Ook is dit rechtsmiddel niet bedoeld om een partij de gelegenheid te bieden om argumenten, die in een eerdere procedure naar voren zijn gebracht of hadden kunnen worden gebracht, opnieuw of alsnog naar voren te brengen en daarmee het debat te heropenen, nadat is gebleken dat de aangevoerde feiten en omstandigheden niet tot het gewenste resultaat hebben geleid. Bij de beoordeling van een herzieningsverzoek is uitsluitend van belang of er feiten en omstandigheden naar voren komen die er al waren vóór de uitspraak, die de verzoeker om herziening niet kende en ook niet hoefde te kennen, én die mogelijk van invloed zouden zijn geweest op het oordeel in die uitspraak.
2.1. Naar het oordeel van de Afdeling heeft [verzoeker] in zijn verzoek om herziening geen feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb aangevoerd. Voor zover [verzoeker] onderdelen van zijn betoog nog niet eerder heeft aangevoerd, geldt dat hij dit wel had kunnen doen. Er is alleen al daarom geen aanleiding voor herziening van de uitspraak van de Afdeling van 20 november 2024.
3. Gelet op het vorenstaande moet het verzoek worden afgewezen.
4. De proceskosten hoeven niet te worden vergoed.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, griffier.
w.g. Drop
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. De Vink
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 augustus 2025
154-1129