Terug naar bibliotheek
Raad van State

ECLI:NL:RVS:2025:3817 - Raad van State - 13 augustus 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RVS:2025:381713 augustus 2025

Rechtsgebieden

Genoemde wetsartikelen

Uitspraak inhoud

202400254/1/A3.

Datum uitspraak: 13 augustus 2025

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend in Purmerend,

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-­Holland van 24 november 2023 in zaak nr. 22/5014 in het geding tussen:

[appellant]

en

de burgemeester van Purmerend.

Procesverloop

Bij besluit van 9 maart 2022 heeft de burgemeester een last onder dwangsom aan [appellant] opgelegd wegens overtreding van artikel 2:74 van de Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Purmerend 2021(hierna: de APV).

Bij besluit van 22 augustus 2022 heeft de burgemeester het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 24 november 2023 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De burgemeester heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 13 juni 2025, waar [appellant] en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. S.B.M. de Graaf en S.E. Makkus, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       De burgemeester heeft bij besluit van 9 maart 2022 een last onder dwangsom van € 5.000,00 opgelegd wegens overtreding van artikel 2:74 van de APV, om te voorkomen dat [appellant] in de toekomst opnieuw een overtreding begaat. De last houdt in dat [appellant] verboden is zich op een openbare plaats op te houden met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling, af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen. Als de burgemeester een nieuwe overtreding van dit artikel constateert dient [appellant] een geldbedrag van € 5.000,00 per overtreding te betalen, met een maximum van € 20.000,00. Aan dit besluit heeft de burgemeester een bestuurlijke rapportage ten grondslag gelegd.

2.       In de bestuurlijke rapportage van 17 januari 2022 staat dat [appellant] op 6 januari 2022 is gecontroleerd door de politie naar aanleiding van een melding. De melder zag dat er al langere tijd een voertuig met draaiende motor stilstond op de Beatrixlaan in Purmerend. De melder had een slecht gevoel bij de situatie. De politie heeft de bestuurder aangesproken en het voertuig gecontroleerd, waarbij de bestuurder is geïdentificeerd als [appellant]. Vervolgens heeft de politie hem gevraagd wat hij op die locatie deed, waarop [appellant] verklaarde dat hij op een vriend aan het wachten was, waarvan hij de naam of het woonadres niet kon noemen. Tijdens dit gesprek heeft de politie een gripzakje met hennep zien liggen op de bijrijdersstoel. Hierna heeft de politie uitlevering gevraagd van alle verdovende middelen die [appellant] bij zich had. Bij de doorzoeking van de personenauto heeft de politie 23,2 gram softdrugs, 7,02 gram harddrugs, 10 ml methanol, € 2.200,00 aan vals briefgeld, € 2.965,00 briefgeld, een weegschaaltje, twee mobiele telefoons, een bus verfspray en een alarmpistool aangetroffen. Om welke drugs het ging is achteraf gebleken uit de testresultaten van de drugstest door de Forensische Opsporing. Gezien de aangetroffen handelshoeveelheid soft- en harddrugs en alle overige spullen, die als indicatoren voor het verhandelen van verdovende middelen kunnen worden bestempeld, is het voor de politie aannemelijk dat [appellant] zich in de gemeente Purmerend bezighield met het verhandelen van drugs. Daarmee heeft hij het verbod in artikel 2:74 van de APV overtreden, aldus de bestuurlijke rapportage.

Aangevallen uitspraak

3.       De rechtbank heeft het beroep van [appellant] tegen het besluit op bezwaar ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank heeft de burgemeester voldoende aannemelijk gemaakt dat [appellant] artikel 2:74 van de APV heeft overtreden. De burgemeester heeft mogen betrekken dat naast de handelshoeveelheden soft- en harddrugs in kleinere verpakkingen, in de auto van eiser twee telefoons, een groot bedrag aan cash geld, een weegschaal, een alarmpistool en verfspray zijn gevonden. Dit alles maakt dat de rechtbank het voldoende aannemelijk acht dat [appellant] zich in zijn auto bevond met het kennelijke doel om drugs te verhandelen. Tijdens de zitting heeft [appellant] weliswaar verklaringen gegeven voor de in de auto aangetroffen spullen, maar dit alles leidt niet tot een ander oordeel, aldus de rechtbank.

Hoger beroep

4.       [appellant] kan zich niet vinden in het oordeel van de rechtbank. [appellant] betoogt dat de bestuurlijke rapportage van de politie onjuist is opgemaakt. In deze rapportage en in de brieven van 1 februari 2022, 9 maart 2022 en 22 augustus 2022 worden namelijk verschillende bewoordingen gebruikt voor verschillende zaken. Verder is de rapportage op punten incompleet en op andere punten overcompleet. Daarnaast is de bestuurlijke rapportage ondertekend door een Operationeel Expert Ondermijning, en niet door een agent of politiefunctionaris. Hierdoor mag de burgemeester zijn besluit tot het opleggen van een last onder dwangsom niet baseren op de rapportage, aldus [appellant].

Beoordeling hoger beroep

5.       De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de burgemeester op basis van de waarnemingen van de politie en de bij [appellant] aantroffen drugs redelijkerwijs de conclusie heeft kunnen trekken dat [appellant] artikel 2:74 van de APV heeft overtreden.

De bestuurlijke rapportage is opgemaakt op basis van op ambtseed opgemaakte processen-verbaal, politiemutaties en openbare bronnen. De burgemeester mag, onverminderd zijn eigen verantwoordelijkheid om een besluit zorgvuldig voor te bereiden, in beginsel afgaan op de juistheid van de bevindingen die daarin zijn neergelegd. Als die bevindingen worden betwist, zal hij moeten onderzoeken of er, gelet op de aard en inhoud van die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd.

Hetgeen [appellant] over de bestuurlijke rapportage heeft gesteld, wekt geen twijfel over de betrouwbaarheid daarvan of de daarin vastgelegde bevindingen. De Afdeling ziet daarom geen aanknopingspunten om te oordelen dat de burgemeester niet op basis van de bestuurlijke rapportage redelijkerwijs heeft kunnen concluderen dat [appellant] zich op straat ophield met het kennelijke doel om drugs te verhandelen. De burgemeester heeft zich dan ook redelijkerwijs op het standpunt kunnen stellen dat [appellant] artikel 2:74 van de APV heeft overtreden.

Het betoogt slaagt niet.

Conclusie

6.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

7.       De burgemeester heeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. W. den Ouden, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van L.M. Jacquemijns, griffier.

w.g. Den Ouden

lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Jacquemijns

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 13 augustus 2025