ECLI:NL:RVS:2025:3801 - Raad van State - 20 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
202404551/1/V1.
Datum uitspraak: 20 augustus 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de minister van Asiel en Migratie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 25 juni 2024 in zaak nr. NL23.12913 in het geding tussen:
[betrokkene]
en
de minister.
Procesverloop
Bij besluit van 5 april 2023 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag van betrokkene om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, ingewilligd.
Bij uitspraak van 25 juni 2024 heeft de rechtbank het beroep van betrokkene tegen het besluit van 5 april 2023 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd voor zover de minister is uitgegaan van de geboortedatum 1 februari 1998 en de geboortedatum van betrokkene vastgesteld op 1 maart 2004.
Tegen deze uitspraak heeft de minister hoger beroep ingesteld.
Betrokkene, vertegenwoordigd door mr. S. Coenen, advocaat in Utrecht, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De minister heeft op verzoek van de Afdeling nadere schriftelijke inlichtingen gegeven.
Betrokkene heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 14 maart 2025. De minister, vertegenwoordigd door mr. D.P.A. Laarhoven, en betrokkene, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, vergezeld door [persoon], werkzaam als orthopedagoog, zijn verschenen. Tevens zijn verschenen J.A.C.L.A. Pronker en J. Korhorn, werkzaam bij de Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel (hierna: de AVIM), en E. Wensveen, P.B. van Eik, J.W. Marcelis, E. Vervoort en D. Soares Godinho, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: de IND). De zaak is op de zitting gelijktijdig behandeld met zaak nr. 202304073/1/V1.
Overwegingen
Samenvatting
1. Deze uitspraak gaat over de leeftijdsschouwen die de AVIM en de IND uitvoeren als een asielzoeker stelt dat hij minderjarig is en daarbij geen authentieke identiteitsdocumenten ter onderbouwing van zijn leeftijd overlegt. De Afdeling is van oordeel dat de manier waarop de schouwers worden opgeleid, bijdraagt aan hun deskundigheid en dat het proces van de leeftijdsschouw zorgvuldig is. Daarbij is van belang dat schouwers hun bevindingen zorgvuldig in een verslag vastleggen en dat de conclusies die zij nemen inzichtelijk en concludent zijn. Als een van de leeftijdsschouwen niet inzichtelijk en concludent is, dan is de leeftijdsschouw in die zaak geen bruikbaar middel om uitspraken te doen over de vraag of al dan niet getwijfeld moet worden aan de verklaring van een vreemdeling dat hij minderjarig is. De minister moet in dat geval uitgaan van de presumptie (het vermoeden) van minderjarigheid en het is aan haar om dat te ontzenuwen.
1.1. Sinds 1 januari 2025 heeft de Dienst Identificatie en Screening Asielzoekers (hierna: de DISA) de taken in het kader van het identificeren en registeren van asielzoekers van de AVIM overgenomen. Daaronder valt ook de leeftijdsschouw. Omdat in deze zaak de AVIM de leeftijdsschouw heeft verricht, spreekt de Afdeling in deze uitspraak van de AVIM.
Inleiding
2. Betrokkene heeft op 21 augustus 2021 een asielaanvraag ingediend. Hij heeft de Eritrese nationaliteit en stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 2004. De minister heeft de asielaanvraag van betrokkene ingewilligd. Maar zij heeft de gestelde geboortedatum, en daarmee dat betrokkene minderjarig was ten tijde van de aanvraag, niet geloofwaardig geacht. Deze procedure gaat alleen over de leeftijd van betrokkene.
2.1. Bij aankomst in Nederland is betrokkene geschouwd. Eerst door twee medewerkers van de AVIM, tien dagen later door een medewerker van de IND. De conclusie van de schouw van de AVIM is dat ’unaniem […] geconcludeerd kan worden dat [betrokkene] evident meerderjarig is.’ De conclusie van de schouw van de IND is dat ’geconcludeerd kan worden dat er twijfel bestaat over de opgegeven leeftijd.’ Omdat de conclusies uit de schouwen van elkaar afwijken, heeft de minister geconcludeerd dat er twijfel bestaat over de opgegeven leeftijd en heeft zij daar nader onderzoek naar gedaan. Daaruit is gebleken dat betrokkene in Italië staat geregistreerd met de geboortedatum [geboortedatum] 1998. De minister is vervolgens van die datum uitgegaan.
Uitspraak van de rechtbank
3. De rechtbank heeft overwogen dat zij de schouw als instrument van leeftijdsbepaling onbetrouwbaar en het schouwbeleid niet redelijk acht. Zij heeft overwogen dat voor alle schouwonderdelen, te weten de verklaringen, gedragingen en uiterlijke kenmerken, geldt dat de bewijswaarde moet worden genuanceerd, omdat de betrouwbaarheid van de observaties en de daarop gebaseerde conclusies fragiel is. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat een schouwgehoor onvoldoende basis biedt om verklaringen over de leeftijd op een betrouwbare wijze te verkrijgen en te beoordelen en dat op grond van tijdens een schouw waargenomen gedragingen en uiterlijk geen betrouwbare uitspraken kunnen worden gedaan over de biologische leeftijd van een vreemdeling. Volgens de rechtbank is de schouw geen multidisciplinair onderzoek dat wordt verricht door deskundigen zoals orthopedagogen, gedragswetenschappers, psychologen, biologen en antropologen. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar de ‘General Comments’ van het Comité voor de Rechten van het Kind en de ‘Practical guide on age assessment’ van de ‘European Union Agency for Asylum’ (hierna: de EUAA), waarin deze multidisciplinaire aanpak is beschreven. Ook heeft de rechtbank verwezen naar secties IV en V van de nieuwe Procedureverordening (EU) 2024/1348.
3.1. De rechtbank heeft verder overwogen dat de schouw onvoldoende wetenschappelijke basis heeft. Dat de schouwers tijdens een schouwopleiding bewust worden gemaakt van de ontwikkelingsfases van minderjarigen, culturele verschillen en invloed van trauma’s en dergelijke, betekent volgens de rechtbank niet dat de zij in staat kunnen worden geacht om tijdens een schouw over al deze kennis te beschikken en deze te vertalen in een adequate beoordeling. De uitkomst van de schouw is volgens de rechtbank dermate afhankelijk van de individuele schouwer en zijn persoonlijke referentiekader, dat op grond van deze resultaten geen valide uitspraken gedaan kunnen worden over de biologische leeftijd van een vreemdeling die in bewijsnood verkeert, omdat hij zijn geboortedatum niet aannemelijk kan maken met documenten die zijn verklaringen onderbouwen.
3.2. De rechtbank heeft ook overwogen dat de minister onvoldoende rekening houdt met de presumptie van minderjarigheid en het belang van het kind. In dat kader heeft de rechtbank overwogen dat de schouwprocedure die de AVIM verricht niet op kindvriendelijke wijze is ingericht, wat in strijd is met de presumptie van minderjarigheid. De schouwers van de AVIM nemen het gehoor af in een uniform en dragen een wapen en uit de verslaglegging van de AVIM is de rechtbank geen indicatie gebleken dat de schouwers zich rekenschap hebben gegeven van het bieden van een kindvriendelijke setting. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het schouwgehoor door de IND wel in een kindvriendelijke setting plaatsvindt.
3.3. Verder heeft de rechtbank overwogen dat het onzorgvuldig is om betrokkene in dit geval als meerderjarig te registeren, alleen op basis van de registratie in Italië. De rechtbank heeft overwogen dat de minister zich in het in beroep bestreden besluit ondubbelzinnig op het standpunt heeft gesteld dat zij alle verklaringen geloofwaardig heeft geacht en dat de minister geen beoordelingsruimte heeft om dit besluit te herzien. De rechtbank heeft de geboortedatum van betrokkene daarom vastgesteld op 1 maart 2004.
Hoger beroep van de minister
4. De minister klaagt in haar eerste grief dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het instrument van de schouw onbetrouwbaar is als instrument van leeftijdsbepalen. De minister betoogt dat de rechtbank ongefundeerde en onredelijke eisen heeft gesteld aan het multidisciplinaire karakter van de leeftijdsschouw en dat de manier waarop de schouw nu plaatsvindt wel een multidisciplinair karakter heeft. Zij betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het Comité voor de Rechten van het Kind en de nieuwe Procedureverordening het instrument van de leeftijdsschouw aanmerken als een legitiem middel. Bovendien, betoogt zij, zijn de ‘General Comments’ aanbevelingen waar zij niet aan is gebonden en is de nieuwe Procedureverordening nog niet van kracht.
4.1. Verder betoogt de minister dat de rechtbank ten onrechte veel gewicht heeft toegekend aan het persoonlijk referentiekader van de schouwers. De minister wijst erop dat het bestaan van een persoonlijk referentiekader inherent is aan iedere inhoudelijke handeling binnen de beoordeling van een asielverzoek. Het subjectieve element wordt volgens de minister ondervangen door twee afzonderlijke partijen de schouw te laten verrichten. Verder wijst de minister erop dat de schouw onderdeel is van een bredere handelwijze en dat in de beoordeling van de leeftijd ook rekening wordt gehouden met bijvoorbeeld eerdere registraties in andere lidstaten en eventueel medisch leeftijdsonderzoek, maar ook met later afgelegde verklaringen of ingebrachte documenten.
4.2. Ook betoogt de minister dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de schouw in de nationale procedure alleen van belang is voor de vaststelling welke opvangvoorzieningen moeten worden verstrekt. Dat is volgens de minister onjuist, omdat de schouw ook van belang is voor de beantwoording van de vraag of een vreemdeling onder de reikwijdte van de Dublinprocedure valt.
5. In haar tweede grief klaagt de minister over het oordeel van de rechtbank dat de minister van de gestelde minderjarigheid moet uitgaan zolang niet in rechte vaststaat dat betrokkene meerderjarig is en dat in dat geval aan alle procedurele en materiële waarborgen voor de kwetsbaarheid door minderjarigheid moet worden voldaan.
5.1. De minister betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het schouwgehoor van de AVIM niet op kindvriendelijke wijze heeft plaatsgevonden. De minister betoogt dat Nidos volgens de werkinstructie op de hoogte wordt gesteld van een schouw en dat de voogd erbij mag zijn als daar om wordt verzocht. Volgens de minister is het niet duidelijk of dat in dit geval is gebeurd, maar de leeftijdsschouw was volgens haar niet anders verlopen als een vertegenwoordiger van Nidos daar aanwezig zou zijn geweest. Betrokkene heeft tot 5 oktober 2021 in de opvang voor minderjarigen verbleven en hem is een mentor toegewezen. De minister betoogt dat zij terecht nader onderzoek heeft gedaan naar de leeftijd, waarbij uit navraag in Italië de geboortedatum [geboortedatum] 1998 is gebleken. Bovendien heeft betrokkene geen concrete aanknopingspunten gegeven om aan de juistheid van die registratie te twijfelen, omdat hij geen enkel document ter onderbouwing van zijn leeftijd heeft overgelegd. Volgens de minister heeft betrokkene dan ook voldoende procedurele waarborgen gekregen.
6. In zijn derde grief klaagt de minister over het oordeel van de rechtbank dat de minister de verklaringen over de leeftijd als onderdeel van de identiteit ondubbelzinnig geloofwaardig heeft geacht. Zij betoogt daarom dat de rechtbank ten onrechte zelf in de zaak heeft voorzien.
Juridisch kader en de praktijk van de leeftijdsschouw
Het Unierecht
7. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 9 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3992, onder 6.8, is in het Unierecht niet specifiek geregeld op welke wijze een leeftijdsbeoordeling moet plaatsvinden en ook niet welke procedurele waarborgen daarvoor gelden. Artikel 25, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn bepaalt dat de lidstaten kunnen besluiten om door middel van een medisch onderzoek de leeftijd van een niet-begeleide minderjarige vast te stellen, wanneer zij, nadat er een algemene verklaring is afgelegd of ander relevante aanwijzingen zijn overgelegd, twijfels hebben over diens leeftijd. De Procedurerichtlijn bevat geen bepaling over de manier waarop lidstaten invulling kunnen geven aan de beoordeling of zij twijfel hebben over de leeftijd van een vreemdeling.
7.1. Wel geldt dat lidstaten bij de toepassing van het Unierecht overeenkomstig artikel 24, tweede lid, van het EU Handvest bij alle handelingen in verband met kinderen rekening moeten houden met de belangen van het kind (arrest van het Hof van Justitie van 12 september 2024, Sagrario, ECLI:EU:C:2024:739, punt 84). De EUAA heeft in de ‘Practical Guide on age assessment’ handvatten gegeven voor de invulling van de belangen van het kind in leeftijdsonderzoeken. Daarin schrijft de EUAA dat een leeftijdsonderzoek een multidisciplinaire aanpak vergt, waarbij professionals die gekwalificeerd zijn om een leeftijdsinschatting te maken vanuit verschillende disciplines worden betrokken, zoals maatschappelijk werkers, dokters, radiologen en psychologen. Verder benadrukt de EUAA dat het belang van het kind altijd de eerste overweging moet zijn tijdens de procedure, ook als er twijfel bestaat over de leeftijd van een vreemdeling. Een leeftijdsonderzoek is volgens de EUAA nodig als er ‘onderbouwde twijfel’ over de leeftijd van een vreemdeling bestaat. Zo’n onderzoek is volgens de EUAA niet nodig als een vreemdeling overduidelijk meer- of minderjarig is.
7.2. Ook het Comité voor de Rechten van het Kind schrijft in een ‘General Comment’ van 16 november 2017 dat verdragsstaten een uitgebreide beoordeling zouden moeten maken van de fysieke en psychologische ontwikkeling van een kind, uitgevoerd door specialisten, om tot een geïnformeerde schatting van de leeftijd van een vreemdeling te komen.
7.3. De Uniewetgever heeft in artikel 25, eerste lid, van de nieuwe Procedureverordening ook opgenomen dat een lidstaat een multidisciplinaire leeftijdsbeoordeling kan maken als er naar aanleiding van verklaringen en documenten twijfel bestaat over de opgegeven leeftijd van een vreemdeling. De Afdeling betrekt deze verordening echter niet in deze uitspraak, omdat deze nog niet in werking is getreden.
Het beleid van de minister
8. Het beleid van de minister over de leeftijdsschouwen staat in paragraaf C1/2.1 van de Vc 2000. Daarin staat dat bij een alleenstaande minderjarige vreemdeling die zijn minderjarigheid niet met authentieke identiteitsdocumenten kan aantonen, tijdens de aanmeldfase een leeftijdsschouw plaatsvindt. De leeftijdsschouw bestaat uit twee sessies, ofwel een sessie met één medewerker van de AVIM en een sessie met twee medewerkers van de IND, ofwel een sessie met twee medewerkers van de AVIM en een sessie met één medewerker van de IND. De medewerkers beoordelen per sessie onafhankelijk van de andere sessie of sprake is van evidente meerderjarigheid, evidente minderjarigheid of van twijfel aan de opgegeven leeftijd. Bij de beoordeling worden volgens het beleid uiterlijke kenmerken, het gedrag, de verklaringen en eventuele andere relevante omstandigheden betrokken. Verder kan de IND volgens het beleid een vreemdeling een medisch leeftijdsonderzoek aanbieden als uit de leeftijdsschouw niet blijkt dat die vreemdeling evident meerderjarig of minderjarig is.
8.1. Ten tijde van de uitspraak van de rechtbank maakte de minister gebruik van Werkinstructie 2023/6. Mede naar aanleiding van de uitspraken van de Afdeling van 9 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3992 en ECLI:NL:RVS:2024:4086, heeft de minister de nieuwe Werkinstructie 2025/1 opgesteld. Deze verschilt wat betreft de leeftijdsschouw niet wezenlijk van de eerdere werkinstructie. De Afdeling betrekt daarom, en vanwege de actualiteitswaarde van deze uitspraak, de laatste versie van de werkinstructie in deze uitspraak.
8.2. In de Werkinstructie 2025/1 staat dat de minister bij een vreemdeling die stelt minderjarig te zijn, maar aan welke minderjarigheid zij twijfelt, in beginsel uitgaat van het vermoeden dat een vreemdeling minderjarig is. Zolang het vermoeden van minderjarigheid niet gemotiveerd kan worden weerlegd, doorloopt een vreemdeling de asielprocedure als minderjarige. Als de minister op enig moment de conclusie kan trekken dat de gestelde minderjarige toch meerderjarig is, past zij dat direct aan naar meerderjarigheid. De minister schouwt bij binnenkomst iedere alleenstaande minderjarige vreemdeling die zijn gestelde minderjarigheid niet kan aantonen met bewijsmiddelen. Er vindt geen schouw plaats bij een kind dat zonder twijfel jonger is dan twaalf jaar.
De leeftijdsschouwen door de AVIM en de IND
9. De leeftijdsschouwen van zowel de AVIM als de IND vinden plaats in de aanmeldfase van de asielprocedure. De twee schouwen vinden altijd afzonderlijk van elkaar plaats. De IND heeft voorafgaand aan de schouw geen kennis van de uitkomst van de schouw van de AVIM. Die is tot na de schouw die de IND verricht elektronisch verzegeld.
9.1. De schouw door de AVIM vindt plaats in het kader van de identificatie van een vreemdeling. Volgens paragraaf C1/2.1 van de Vc 2000 verricht de ambtenaar van de AVIM in ieder geval onderzoek naar de identiteit, nationaliteit en reisroute van een vreemdeling, de vingerafdrukken van die vreemdeling en documenten, bescheiden en gegevensdragers van die vreemdeling. Tijdens de zitting heeft de AVIM toegelicht dat zij tijdens dat gehoor ook onderzoekt of een vreemdeling een gevaar voor de openbare orde of nationale veiligheid is. Over deze elementen vindt een gehoor plaats dat wordt opgenomen in een proces-verbaal. Tijdens dit gehoor moet de ambtenaar ook het gedrag, de verklaringen en de uiterlijke kenmerken van een vreemdeling observeren voor de leeftijdsschouw. Op de zitting heeft de AVIM toegelicht dat ambtenaren van de AVIM tijdens dit gehoor een uniform en hun dienstwapen dragen en dat de omgeving waarin het gehoor plaatsvindt hetzelfde is als voor meerderjarigen. Zij houden tijdens het gehoor wel rekening met de eventuele minderjarigheid van een vreemdeling, bijvoorbeeld in de vraagstelling en in de omgang. Op de zitting heeft de AVIM ook toegelicht dat zij een gestelde minderjarige zo snel mogelijk uit de reguliere wachtkamer halen voor het gehoor. Na afloop van het gehoor worden zij in een wachtkamer voor minderjarigen geplaatst. De schouwers beginnen al met hun observaties op het moment dat zij een vreemdeling uit de wachtkamer halen. Daar wordt ook zo snel mogelijk uitleg gegeven over het uniform dat de schouwers van de AVIM dragen. Verder is op de zitting toegelicht dat de schouw bij de AVIM altijd door twee personen wordt verricht, van wie er in ieder geval één de schouwopleiding heeft gevolgd. Dit in tegenstelling tot wat in het beleid en de Werkinstructie staat. De DISA heeft daarbij op de zitting toegelicht dat in de nieuwe werkwijze beide schouwers de schouwopleiding moeten hebben gevolgd.
9.2. De schouw door de IND vindt plaats in het kader van het aanmeldgehoor. De IND neemt altijd een aanmeldgehoor af bij alleenstaande minderjarige vreemdelingen vanaf twaalf jaar. Het aanmeldgehoor gaat over de identiteit, nationaliteit en herkomst, maar onder meer ook over religie en etnische afkomst, de datum van vertrek uit het land van herkomst en aankomst in Nederland, eventueel verblijf in derde landen en het bezit van een paspoort en identiteitsdocumenten (artikel 3.108d, zesde lid, van het Vb 2000).
9.3. De minister heeft op de zitting toegelicht dat de gehoren van de AVIM en de IND in een andere setting en met een ander doel plaatsvinden, maar dat het element van de leeftijdsschouw in de gehoren wel vergelijkbaar is. De AVIM en de IND gebruiken daarvoor ook dezelfde werkinstructie. De wijze van het schouwen is dus op papier hetzelfde. In beide gevallen geldt dat het schouwen niet alleen op basis van uiterlijk mag plaatsvinden, maar dat ook gedrag en verklaringen worden betrokken bij de leeftijdsschouw. Ook volgen medewerkers van de AVIM en de IND dezelfde interne schouwopleiding die de IND aanbiedt.
Is de leeftijdsschouw zoals deze nu plaatsvindt zorgvuldig?
10. De Afdeling is van oordeel dat de leeftijdsschouw zoals deze nu plaatsvindt zorgvuldig is en dat dit een bruikbaar middel is om te bepalen of er twijfel bestaat over de opgegeven leeftijd van een vreemdeling. Het hierboven weergegeven beleid over de leeftijdsschouw is daarom naar het oordeel van de Afdeling redelijk. De Afdeling zal dat hieronder nader toelichten.
10.1. De medewerkers van de AVIM en de IND die de schouwen uitvoeren, krijgen een interne opleiding. Die opleiding maakt hen weliswaar niet deskundig in die zin dat zij tot een beroepsgroep behoren die deskundig is op het gebied van leeftijdsbepaling van minderjarigen. Maar de manier waarop de opleiding is ingericht, geeft naar het oordeel van de Afdeling voldoende blijk van deskundigheid bij de schouwers. Zij volgen een opleiding van tweeëneenhalve dag met een terugkomdag. De opleiding bestaat uit meerdere leermodules, waarin externe deskundigen uit verschillende disciplines lesgeven. Tijdens de opleiding wordt onder meer aandacht besteed aan ontwikkelingspsychologie, waarbij schouwers wordt geleerd om aan te sluiten bij de belevingswereld van de persoon die zij schouwen. In de opleiding is ook aandacht voor bewustwording over het referentiekader van de schouwers zelf. Op de zitting heeft de IND benadrukt dat er tijdens de opleiding continu op het eigen referentiekader wordt gewezen. Verder heeft de IND toegelicht dat de medewerkers die de schouwopleiding volgen in de toekomst een examen moeten maken. De Afdeling maakt bij de schouw van de AVIM wel de kanttekening dat het niet zorgvuldig is dat maar één van de twee schouwers een opleiding gevolgd hoeft te hebben. Dit leidt er echter niet toe dat de schouw door de AVIM in het algemeen niet zorgvuldig is. Tijdens de zitting is toegelicht dat bij de DISA wel geldt dat beide schouwers een opleiding gevolgd moeten hebben.
10.2. De Afdeling maakt uit de ‘Practical guide on age assessment’ van de EUAA niet op dat een schouw altijd door personen uit verschillende disciplines moet worden verricht. De EUAA schrijft daarin weliswaar dat leeftijdsonderzoek multidisciplinair moet zijn, maar de leeftijdsschouw is geen onderdeel van het leeftijdsonderzoek. De leeftijdsschouw is namelijk alleen een middel om te beoordelen of twijfel bestaat over de opgegeven leeftijd en om aan de hand daarvan te bepalen of aanleiding bestaat om een leeftijdsonderzoek te verrichten. Overigens wordt de leeftijdsschouw wel uitgevoerd vanuit een multidisciplinaire benadering. De minister heeft op de zitting toegelicht dat in de opleiding van de schouwers verschillende expertises worden betrokken en dat professionals met verschillende expertises lesgeven.
Bevindingen tijdens de schouw
11. Zowel de schouwers van de AVIM als van de IND baseren hun bevindingen op uiterlijke kenmerken, gedrag en verklaringen van een vreemdeling. Tijdens de zitting heeft de IND toegelicht dat er tijdens de opleiding en tijdens de schouwen aandacht is voor aspecten als taalgebruik, houding, gedrag en fysiek voorkomen, met inachtneming van het gestelde land van herkomst. Daarbij wordt er ook rekening mee gehouden dat de waarneming van uiterlijke kenmerken een momentopname is. Het observeren van het gedrag van een vreemdeling begint al bij de eerste kennismaking en duurt voort tot het einde van het gehoor. Als een schouwer een vreemdeling ophaalt uit de wachtruimte gaat hij het gesprek al aan en start de observatie.
11.1. Aan de hand van het uiterlijk, de verklaringen en het gedrag, in onderlinge samenhang bezien, trekken de schouwers hun conclusies. In de Werkinstructie 2025/1 staat dat de conclusie die aan de schouw wordt verbonden goed moet worden gemotiveerd. De motivering moet duidelijk naar voren komen in het proces-verbaal en in het rapport van het aanmeldgehoor. Volgens de werkinstructie motiveert de medewerker specifiek welke uiterlijke kenmerken, gedragingen of verklaringen, of een samenstel hiervan, tot een bepaalde conclusie leiden. Tijdens de zitting is toegelicht dat het de bedoeling is dat in de verslaglegging staat welke stappen zijn ondernomen en welk element tot welke conclusie heeft geleid.
Presumptie van minderjarigheid
12. Het EHRM benadrukt in het arrest van 21 juli 2022, Darboe en Camara tegen Italië, ECLI:CE:ECHR:2022:0721JUD000579717, paragrafen 139 en 140, dat uit het Unierecht het uitgangspunt voortvloeit dat het belang van het kind een eerste overweging is en dat de presumptie van minderjarigheid geldt voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen die in de Europese Unie aankomen. Het EHRM overweegt in het arrest dat de presumptie van minderjarigheid in de kern met zich brengt dat, in het geval twijfel is gerezen over de opgegeven leeftijd en de autoriteiten daarnaar onderzoek verrichten, de betrokkene in het kader van dat onderzoek over voldoende procedurele waarborgen kan beschikken. Daarbij wijst het EHRM onder andere op de aanstelling van een wettelijk vertegenwoordiger en de toegang tot een advocaat.
12.1. De Afdeling is van oordeel dat uit de Werkinstructie 2025/1 en uit de toelichting van de minister op de zitting blijkt dat zij in de procedure waarin een vreemdeling stelt minderjarig te zijn aan de presumptie van minderjarigheid voldoet en dat zij daarin voldoende rekening houdt met de belangen van het kind. Als de minister twijfelt over de leeftijd van een vreemdeling gaat zij namelijk uit van de presumptie van minderjarigheid. Dit staat op pagina 2 van de Werkinstructie 2025/1. Hoewel medewerkers van de AVIM een uniform en dienstwapen dragen, houden de schouwers wel rekening met de eventuele minderjarigheid van degene die zij schouwen door de manier waarop zij de vragen stellen en doordat zij een vreemdeling zo snel mogelijk uit de reguliere wachtkamer ophalen.
12.2. Verder heeft de minister op de zitting toegelicht dat een leeftijdsschouw pas volledig is als zowel de AVIM als de IND de schouw heeft gedaan en dat aan beide schouwen evenveel waarde wordt gehecht in de eindconclusie. Als slechts een van beide een schouw heeft gedaan, betekent dat dus dat er geen volledige leeftijdsschouw heeft plaatsgevonden. Dat brengt met zich dat, wanneer een van de leeftijdsschouwen niet zorgvuldig, inzichtelijk en concludent is, de leeftijdsschouw in die zaak geen bruikbaar middel is voor de beoordeling van de leeftijd van een vreemdeling. De minister moet in dat geval blijven uitgaan van de presumptie van minderjarigheid en het is aan haar om de stelling van een vreemdeling over zijn leeftijd te ontzenuwen.
Conclusie over de leeftijdsschouw in het algemeen
13. Gelet op al het voorgaande komt de Afdeling tot de conclusie dat in het algemeen de leeftijdsschouw zorgvuldig is en het beleid zoals de minister dat in paragraaf C1/2.1 van de Vc 2000 en in de Werkinstructie 2025/1 heeft uitgewerkt, op een zorgvuldige wijze is vormgegeven en redelijk is. De leeftijdsschouw is een bruikbaar middel voor de vaststelling of er twijfel bestaat over de opgegeven leeftijd van een vreemdeling. De Afdeling benadrukt daarbij dat, om tot een zorgvuldige schouw te komen in een individuele zaak, het van belang is dat de verslaglegging zorgvuldig gebeurt en dat alle observaties, vanaf de ontmoeting tot de afsluiting, in het verslag staan beschreven. Ook moeten de conclusies van de schouw in de verslaglegging worden verbonden aan de observaties tijdens het gehoor, bestaande uit de uiterlijke kenmerken, verklaringen en gedragingen van een vreemdeling. Alleen dan is een leeftijdsschouw voldoende zorgvuldig, inzichtelijk en concludent.
14. De minister heeft de klachten uit de eerste twee grieven terecht voorgedragen. Die grieven leiden echter niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dat licht de Afdeling hieronder nader toe.
De leeftijdsschouw in deze zaak
15. Betrokkene heeft bij aankomst in Nederland verklaard dat hij is geboren op 1 maart 2004. Hij heeft geen documenten overgelegd ter onderbouwing van zijn leeftijd. Daarom heeft er een leeftijdsschouw plaatsgevonden.
15.1. Betrokkene is eerst door twee medewerkers van de AVIM geschouwd. De medewerkers hebben onder meer vragen gesteld over de familie en herkomst van betrokkene, de reis naar Nederland en over zijn medische situatie. Vervolgens is betrokkene door één medewerker van de IND geschouwd tijdens het aanmeldgehoor.
16. In het proces-verbaal van het gehoor door de AVIM worden in het kader van de leeftijdsschouw enkele lichamelijke kenmerken opgesomd. Er staat onder andere: ’betrokkene heeft geen opvallende kraaienpoten/rimpels om de ogen, betrokkene heeft geen terugwijkende haargrens, betrokkene heeft geen grijze haren, betrokkene heeft wel duidelijk zichtbare groeven rond de mond, betrokkene heeft wel duidelijk zichtbare adamsappel en betrokkene heeft wel stoppels.’ Daarna wordt het gedrag van betrokkene beschreven. Daar staat onder andere: ’betrokkene komt bij verbalisanten niet over als een minderjarige. Betrokkene heeft gelijk antwoord op onze vragen, hoeft daar niet over na te denken. Betrokkene heeft het uiterlijk van een jongvolwassene. Betrokkene heeft een duidelijke baardgroei, scheert zich, heeft een snor […] en veel beenhaar.’ Vervolgens staat er als conclusie: ’op basis van bovenstaande verklaringen en signalen oordelen wij unaniem dat geconcludeerd kan worden dat [betrokkene] evident meerderjarig is.’
16.1. De Afdeling is van oordeel dat de schouw van de AVIM in deze zaak niet inzichtelijk en concludent is. In het proces-verbaal ontbreekt een verbinding tussen de observaties en de bevindingen en de conclusies die de AVIM daaruit trekt. De schouwers leggen in het proces-verbaal niet uit waarom de lichamelijke kenmerken en het gedrag van betrokkene typerend zijn voor een meerderjarige en waarom juist niet voor een minderjarige. Ook relateren de schouwers hun observaties niet aan hun tijdens de schouwopleiding opgedane kennis en inzichten over minder- en meerderjarigheid. Bovendien blijkt uit het proces-verbaal dat de schouwers zich vooral op het uiterlijk hebben gebaseerd en minder op het gedrag van betrokkene. De Afdeling kan uit het verslag niet opmaken hoe de gedragingen en verklaringen hebben bijgedragen aan de conclusie dat betrokkene meerderjarig is.
17. Hetzelfde geldt voor de conclusie in het verslag van het aanmeldgehoor van de IND. In dat verslag staan onder het kopje ‘leeftijdsschouw’ ook enkele lichamelijk kenmerken opgesomd. Daarnaast worden enkele gedragingen en verklaringen beschreven. De conclusie luidt: ’op basis van bovenstaande verklaringen en signalen oordeel ik dat geconcludeerd kan worden dat er twijfel bestaat over de opgegeven leeftijd.’ In de conclusie legt de IND niet uit welke signalen hebben geleid tot de conclusie dat er twijfel bestaat over de leeftijd en waarom deze signalen daartoe hebben geleid. Ook hier ontbreekt een verbinding tussen de observaties en de conclusie.
18. De Afdeling komt tot de conclusie dat beide schouwen niet inzichtelijk en concludent zijn. De minister mocht de leeftijdsschouwen daarom niet betrekken bij haar standpunt dat twijfel bestaat over de leeftijd die betrokkene heeft opgegeven. Dat neemt echter niet weg dat de minister met het oog op zorgvuldige besluitvorming nader onderzoek mocht doen naar de leeftijd van betrokkene. Uit de uitspraak van de Afdeling van 9 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3992, onder 6.9 tot en met 7.3, volgt dat de minister daarbij moet uitgaan van de minderjarigheid van betrokkene en dat het aan haar is om het vermoeden van minderjarigheid te ontzenuwen. Naar het oordeel van de Afdeling is de minister daar in dit geval niet in geslaagd.
18.1. De minister heeft nader onderzoek verricht door navraag te doen bij de Italiaanse autoriteiten. Zoals onder 2.1 weergegeven, is de minister naar aanleiding van dat nader onderzoek uitgegaan van 1 februari 1998 als geboortedatum van betrokkene, omdat hij met die geboortedatum in Italië staat geregistreerd. De minister heeft echter niet inzichtelijk gemaakt welk gewicht zij aan de leeftijdsregistratie in Italië heeft toegekend en waarom zij daar gewicht aan heeft toegekend. Ook heeft zij niet toegelicht waarop de Italiaanse autoriteiten de leeftijdsregistratie hebben gebaseerd. Betrokkene heeft in het aanmeldgehoor over die leeftijdsregistratie verklaard dat hij in Italië op aanraden van anderen heeft gezegd dat hij drieëntwintig jaar oud was, omdat hij bij zijn volwassen medereizigers wilde blijven. In het verweerschrift in beroep heeft de minister daarover slechts opgemerkt dat die verklaring niet maakt dat zij niet van de leeftijdsregistratie in Italië mag uitgaan en in zoverre het interstatelijk vertrouwensbeginsel moet loslaten. Die handelwijze is niet in lijn met het kader dat de Afdeling heeft uiteengezet in de uitspraak van 9 oktober 2024. In de gegeven omstandigheden heeft de minister met de enkele verwijzing naar de leeftijdsregistratie niet deugdelijk gemotiveerd waarom betrokkene zijn opgegeven leeftijd niet aannemelijk heeft gemaakt.
Mocht de rechtbank zelf in de zaak voorzien?
19. De rechtbank heeft echter ten onrechte zelf in de zaak voorzien door de geboortedatum van betrokkene vast te stellen op 1 maart 2004, aangezien de minister zijn verklaringen geloofwaardig acht. Dat moet worden uitgegaan van de opgegeven geboortedatum, omdat de minister zich in het besluit op het standpunt heeft gesteld dat zij de identiteit en herkomst van betrokkene geloofwaardig heeft geacht, volgt de Afdeling niet. In de aanhef van het besluit staat de geboortedatum 1 februari 1998. Bovendien heeft betrokkene op dit punt beroep ingesteld. De Afdeling wijst ter vergelijking op haar uitspraak van 2 mei 2025, ECLI:NL:RVS:2025:2002, onder 4.1.
19.1. Het voorgaande betekent dat de minister een nieuw besluit moet nemen over de leeftijd van betrokkene. Als zij zich in dat nieuwe besluit nog steeds op het standpunt stelt dat zij de opgegeven leeftijd van betrokkene niet volgt, is het aan haar om daar een nader onderzoek aan ten grondslag te leggen.
Conclusie
20. Het hoger beroep is gegrond. De Afdeling vernietigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover zij de leeftijd van betrokkene heeft vastgesteld op 1 maart 2004. Voor het overige bevestigt de Afdeling de uitspraak van de rechtbank met verbetering van de gronden waarop deze rust. De rechtbank heeft namelijk ten onrechte overwogen dat de leeftijdsschouw geen bruikbaar middel is voor de beoordeling van de leeftijd van een vreemdeling. Maar de rechtbank heeft terecht overwogen dat de leeftijdsschouwen in deze zaak onzorgvuldig zijn geweest. Daarom heeft de rechtbank het beroep terecht gegrond verklaard. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 25 juni 2024 in zaak nr. NL23.12913, voor zover zij daarin de leeftijd van betrokkene heeft vastgesteld op 1 maart 2004;
III. bevestigt de uitspraak van de rechtbank voor het overige.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Breda, voorzitter, en mr. C.M. Wissels en mr. M.J.M. Ristra-Peeters, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.S. van den Oosterkamp, griffier.
w.g. Van Breda
voorzitter
w.g. Van den Oosterkamp
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 augustus 2025
999-941