ECLI:NL:RVS:2025:3686 - Raad van State - 6 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
202500769/1/R4.
Datum uitspraak: 6 augustus 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend in Rotterdam,
appellante,
en
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 24 januari 2025 heeft het college zijn beslissing om op 14 januari 2025 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening Rotterdam 2009 aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang, te weten € 192,00, voor rekening van [appellante] komen.
Bij besluit van 30 januari 2025 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 25 juli 2025, waar het college, vertegenwoordigd door mr. S. Ercan, is verschenen.
Overwegingen
1. De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een kartonnen verpakking die op 14 januari 2025 is aangetroffen naast een ondergrondse papiercontainer ter hoogte van het Heemraadsplein 9 in Rotterdam. Het college is er van uitgegaan dat [appellante] de kartonnen verpakking verkeerd heeft aangeboden, omdat haar naam en adres op het adreslabel op de kartonnen verpakking staan.
2. [appellante] betwist niet dat zij de kartonnen verpakking naast de ondergrondse papiercontainer heeft gezet, maar voert aan dat zij hiermee geen overtreding heeft begaan. Zij stelt dat uit de foto’s bij het controlerapport blijkt dat de opening van de ondergrondse papiercontainer niet werd geblokkeerd door haar kartonnen verpakking, zoals het college in het besluit ten onrechte veronderstelt, maar door afval dat niet van haar afkomstig is.
2.1. Op grond van artikel 6, vijfde lid, van het Uitvoeringsbesluit afvalstoffen Rotterdam 2018 is het verboden om afval te plaatsen naast een inzamelvoorziening. [appellante] heeft de kartonnen verpakking verkeerd aangeboden door deze naast de ondergrondse papiercontainer te zetten. Het college heeft haar daarom terecht als overtreder aangemerkt.
Het betoog slaagt niet.
3. [appellante] vindt het niet terecht dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang voor haar rekening komen. Zij voert aan dat de ondergrondse papiercontainer vol zat en dat zij op dat moment geen tijd had om hier een melding van te maken bij de gemeente of om de kartonnen verpakking weer mee naar huis te nemen. Ze is zich ervan bewust dat het correct scheiden van afval belangrijk is en heeft er daarom voor gekozen de kartonnen verpakking niet in de restafvalcontainer weg te gooien maar netjes naast de ondergrondse papiercontainer te zetten.
[appellante] voert verder aan dat zij pas zes jaar in Nederland woont en daarom niet op de hoogte was van de regels omtrent het aanbieden van huisvuil. Ten slotte wijst zij erop dat ze student is en niet de financiële middelen heeft om het bedrag dat het college in rekening heeft gebracht te betalen.
3.1. In artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald dat de toepassing van bestuursdwang op kosten van de overtreder geschiedt, tenzij de kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen lasten behoren te komen.
3.2. Het bedrag van € 192,00 dat het college voor rekening van [appellante] heeft gebracht, is geen boete maar betreft de kosten die het college heeft gemaakt voor het verwijderen van de kartonnen verpakking. Doordat [appellante] de kartonnen verpakking verkeerd heeft aangeboden, heeft het college die kosten moeten maken. In beginsel komen die kosten voor rekening van de overtreder.
De omstandigheid dat de ondergrondse papiercontainer vol was, ontsloeg [appellante] niet van haar verplichting om de kartonnen verpakking op juiste wijze ter inzameling aan te bieden. Dat zij op dat moment haast had, maakt dat niet anders. Als een inzamelvoorziening vol is, is het de verantwoordelijkheid van [appellante] om haar afval op juiste wijze op een ander moment of bij een andere inzamelvoorziening aan te bieden. Dat zij niet op de hoogte was van de regels omtrent het aanbieden van huisvuil, komt verder voor haar eigen risico.
De door [appellante] gestelde omstandigheid dat zij het bedrag niet kan betalen, is ook geen omstandigheid waardoor de kosten van het toepassen van bestuursdwang niet voor haar rekening zouden moeten komen. In het besluit van 30 januari 2025 is vermeld dat [appellante], indien zij het bedrag niet ineens kan betalen, het college kan verzoeken om een betalingsregeling te treffen. De door [appellante] aangevoerde omstandigheden maken dan ook niet dat de door het college gemaakte kosten redelijkerwijze niet of niet geheel voor haar rekening behoren te komen.
Het betoog slaagt niet.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Breda, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F. Huussen, griffier.
w.g. Van Breda
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Huussen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 augustus 2025
1070