ECLI:NL:RVS:2024:94 - Raad van State - 15 januari 2024
Uitspraak
Uitspraak inhoud
202304824/1/V3.
Datum uitspraak: 16 januari 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 24 juli 2023 in zaak nr. NL23.16078 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 29 mei 2023 heeft de staatssecretaris de vreemdeling in bewaring gesteld.
Bij uitspraak van 24 juli 2023 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.I. Vennik, advocaat te Haarlem, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1. Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
1.1. Het hoger beroep gaat onder meer over een rechtsvraag die eerder door de Afdeling is beantwoord (uitspraak van 24 december 2015, ECLI:NL:RVS:2015:4064, onder 9.1, over de verplichting voor de Koninklijke Marechaussee tot het inschakelen van beëdigde tolken of vertalers). Zoals de Afdeling in die uitspraak heeft overwogen, volgt uit de bewoordingen en de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 28, eerste lid, van de Wet beëdigde tolken en vertalers dat deze bepaling, behoudens toepassing van het derde lid, onder meer de Koninklijke Marechaussee verplicht tot het inschakelen van beëdigde tolken of vertalers, indien gebruik van een tolk of vertaler nodig wordt geacht. Het proces-verbaal van gehoor van 29 mei 2023 vermeldt dat de vreemdeling en de verbalisant beiden het Engels voldoende machtig waren. De rechtbank heeft daarom terecht overwogen dat er niet noodzakelijkerwijs gebruik hoeft te worden gemaakt van een tolk bij het gehoor en dat het mogelijk is dat de verbalisant en de vreemdeling in een taal communiceren die zij allebei in voldoende mate beheersen.
2. De Afdeling ziet ook ambtshalve geen reden om de bewaring onrechtmatig te achten. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B. Meijer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Nederhoff, griffier.
w.g. Meijer
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Nederhoff
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 januari 2024
918