Terug naar bibliotheek
Raad van State

ECLI:NL:RVS:2024:2005 - Raad van State - 12 mei 2024

Uitspraak

ECLI:NL:RVS:2024:200512 mei 2024Deze uitspraak is in 1 latere zaken aangehaald

Uitspraak inhoud

202400117/1/V3.

Datum uitspraak: 13 mei 2024

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:

[de vreemdeling],

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 28 december 2023 in zaak nr. NL23.38615 in het geding tussen:

de vreemdeling

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Procesverloop

Bij besluit van 24 februari 2023 heeft de staatssecretaris de vreemdeling in bewaring gesteld.

Bij uitspraak van 28 november 2023 heeft de rechtbank een tegen het voortduren van de maatregel van bewaring door de vreemdeling ingesteld beroep ongegrond verklaard en een verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Bij uitspraak van 28 december 2023 heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van een nieuw vervolgberoep en het verzoek om herziening van de uitspraak van 28 november 2023 afgewezen.

Tegen de uitspraak van 28 december 2023 heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. H. Drenth, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.

Overwegingen

1.       De uitspraak van de rechtbank gaat onder andere over het voortduren van de maatregel van bewaring (artikel 96 van de Vw 2000). Hiertegen kan in beginsel geen hoger beroep worden ingesteld (artikel 84, aanhef en onder a, van de Vw 2000).

2.       Wat de vreemdeling aanvoert, is geen reden om het hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank op het vervolgberoep toch in behandeling te nemen. Het verbod op hoger beroep kan alleen worden doorbroken als er geen eerlijk proces is geweest. Dit doet zich hier niet voor. Dat de rechtbank door gebrekkige informatie van de staatssecretaris ten tijde van haar uitspraak van 28 november 2023 en de daaraan voorafgaande zitting niet wist dat de bewaring al was opgeheven, ziet op de inhoudelijke juistheid van die uitspraak en gaat niet over de vraag of er een eerlijk proces is geweest. De grief kan dan ook niet leiden tot het doorbreken van het appelverbod tegen de uitspraak van 28 december 2023 op het vervolgberoep. De Afdeling is in zoverre onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen.

3.       De vreemdeling kan wel opkomen tegen de afwijzing van het herzieningsverzoek. Op grond van artikel 8:119 van de Awb kan van de oorspronkelijke uitspraak herziening worden gevraagd, als de in het eerste lid van dat artikel genoemde feiten en omstandigheden zich voordoen. De rechtbank heeft echter terecht geoordeeld dat het herzieningsverzoek niet voldoet aan artikel 8:119, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb. De vreemdeling kon namelijk voor de uitspraak van 28 november 2023 redelijkerwijs al bekend zijn met de feiten en omstandigheden die hij aan zijn verzoek ten grondslag heeft gelegd, omdat die juist de reden waren voor opheffing van de bewaring. Wat de vreemdeling verder heeft aangevoerd, leidt ook niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank.

4.       Het hoger beroep is, voor zover de Afdeling bevoegd is daarvan kennis te nemen, ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, voor zover de rechtbank het verzoek om herziening heeft afgewezen. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart zich onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen, voor zover dat is gericht tegen de beslissing van de rechtbank op het vervolgberoep;

II.       bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover de rechtbank het verzoek om herziening van de uitspraak van 28 november 2023 heeft afgewezen.

Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, griffier.

w.g. Sevenster

lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Dallinga

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 13 mei 2024

18-1073