ECLI:NL:RBZWB:2025:6724 - Rechtbank Zeeland-West-Brabant - 8 oktober 2025
Uitspraak
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 25/414 OPIUMW
mr. [curator 1] en mr. [curator 2] , in hoedanigheid van curator in het faillissement van [bedrijf] B.V., uit [plaats 1] , curatoren en tevens eisers (gemachtigde: mr. A. Schreijenberg),
en
(gemachtigde: mr. F.A. Pommer).
- Deze uitspraak gaat over de sluiting van een pand en omringende percelen aan [adres] te [plaats 2] voor de duur van twaalf maanden op grond van de Opiumwet. Eisers zijn het niet daarmee niet eens. Zij voeren daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank of de burgemeester in redelijkheid het pand en de percelen heeft kunnen sluiten.
Procesverloop
- Met het bestreden besluit van 3 december 2024 op het bezwaar van eisers is de burgemeester bij het besluit tot sluiting gebleven.
2.1. Eisers hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De burgemeester heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.2. De rechtbank heeft het beroep op 20 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: mr. [curator 2] met zijn gemachtigde en namens de burgemeester [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] met de gemachtigde van de burgemeester.
2.3. De rechtbank heeft de uitspraaktermijn met een week verlengd.
Beoordeling door de rechtbank
De niet betwiste feiten
3.1. Op het [adres] te [plaats 2] is [bedrijf] B.V. (hierna: [bedrijf] ) gevestigd.
3.2. De politie-eenheid Zeeland-West-Brabant heeft op 4 juni 2024 een bestuurlijke rapportage opgesteld. Hierin is opgenomen dat in 2022 een onderzoek is ingesteld naar de invoer van cocaïne in georganiseerd verband. Als verdachten van deelname aan de criminele organisatie zijn vier verdachten aangemerkt, waaronder [bedrijf] . Op 6 mei 2024 werd naar aanleiding van het onderzoek, specifiek onderzoek ingesteld naar zeven locaties in Zeeland, waaronder het pand gevestigd aan [adres] te [plaats 2] . Uit het onderzoek naar de vier aangemerkte verdachten blijkt dat er sprake is van een criminele organisatie waaraan drie natuurlijke personen, zijnde de bestuurders van [bedrijf] , deelnamen en dat zij zich bezighielden met de invoer van cocaïne. De legale bedrijfsstructuur van [bedrijf] , als vierde verdachte, is misbruikt ten behoeve van de criminele organisatie. In de bestuurlijke rapportage worden drie voorbeelden genoemd waaruit het misbruik van de legale bedrijfsstructuur zou blijken:
Verder is in de bestuurlijke rapportage opgenomen dat door het onderzoeksteam tussen het tweede (12 januari 2021) en derde voorbeeld (19 april 2024) meerdere criminele ontmoetingen zijn waargenomen met de directeuren van [bedrijf] . De drie voltooide dossiers maken duidelijk dat er sprake is van aanloop op [adres] door gekende criminelen uit het drugscircuit. [bedrijf] vervult de rol van een criminele ontmoetingsplek en wordt als (tijdelijke) opslag- en handelslocatie voor de Opiumwet gezien.
Op 6 mei 2024 heeft er een doorzoeking plaatsgevonden aan [adres] te [plaats 2] . Daarbij zijn administratie en gegevensdragers in beslag genomen. Daarnaast zijn diverse goederen aangetroffen. Er zijn geen verdovende middelen aangetroffen.
3.3. De burgemeester heeft op 11 juni 2024 het voornemen kenbaar gemaakt om over te gaan tot sluiting van het perceel [adres] te [plaats 2] voor de duur van twaalf maanden. [bedrijf] heeft hiertegen haar zienswijze kenbaar gemaakt.
3.4. Op 4 juli 2024 heeft de politie-eenheid Zeeland-West-Brabant een tweede bestuurlijke rapportage opgesteld. Hieruit volgt dat er verschillende milieuovertredingen zijn geconstateerd. Tevens zijn hierin de onderzoeksbevindingen naar een potentiële overnamekandidaat genaamd [B.V.] vastgelegd.
3.5. Naar aanleiding van de bestuurlijke rapportages heeft de burgemeester met het besluit van 10 juli 2024 met ingang van 24 juli 2024 om 12:00 uur de locatie aan [adres] te [plaats 2] gesloten voor de duur van twaalf maanden, voor wat betreft de volgende kadastrale percelen: [perceel 1] , [perceel 2] , [perceel 3] , [perceel 4] , [perceel 5] , [perceel 6] (gedeeltelijk), [perceel 7] , [perceel 8] (gedeeltelijk), [perceel 9] (gedeeltelijk), [perceel 10] (gedeeltelijk), [perceel 11] en [perceel 12] (hierna: het terrein).
3.6. [bedrijf] heeft met de brief van 12 juli 2024, door de burgemeester ontvangen op 15 juli 2024, bezwaar gemaakt tegen het besluit van 10 juli 2024.
3.7. Op 18 juli 2024 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant [bedrijf] in staat van faillissement verklaard en de curatoren aangesteld.
3.8. Met de brief van 21 augustus 2024, door de burgemeester ontvangen op 22 augustus 2024, zijn namens de curatoren en [bedrijf] de gronden van bezwaar aangevuld.
3.9. De commissie bezwaarschriften [plaats 6] (hierna: de commissie) heeft op 15 november 2024 geadviseerd om het bezwaar ongegrond te verklaren.
3.10. De burgemeester heeft met het bestreden besluit het bezwaar ongegrond verklaard.
Faillissement [bedrijf]
- De sluiting was gericht aan de (inmiddels) failliete onderneming [bedrijf] , waardoor
de artikelen 25, 27 en 31 van de Faillissementswet van toepassing zijn.
Procesbelang
- Een (rechts)persoon heeft in beginsel geen procesbelang bij inhoudelijke beoordeling van het beroep, als datgene wat hij verlangt, niet (meer) kan worden bereikt met de procedure. De sluiting duurde voort tot 24 juli 2025. Eisers kunnen hetgeen zij verlangen, namelijk het tegengaan van de sluiting, niet meer bereiken met de procedure. Eisers hebben echter onderbouwd dat de sluiting heeft geleid tot schade die van invloed is op de failliete boedel. De rechtbank is daarmee van oordeel dat eisers procesbelang hebben bij inhoudelijke beoordeling van het beroep.
Toetsingskader
- De wettelijke regels en beleidsregels die van belang zijn voor deze zaak, staan in de bijlage bij deze uitspraak.
6.1. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: ABRvS) heeft op 16 juli 2025 een overzichtsuitspraak gedaan. In deze uitspraak is de lijn in de jurisprudentie omtrent woningsluitingen op grond van de Opiumwet verduidelijkt.
Bevoegdheid
- Eisers hebben betoogd dat de burgemeester niet bevoegd was om over te gaan tot sluiting van het terrein. De enige partij drugs die in de afgelopen drie jaar op het terrein aanwezig zou zijn geweest, is daar onder regie van politie en justitie geplaatst met het expliciete doel om het terrein te kunnen sluiten. Als de burgemeester al bevoegd zou zijn om het terrein te sluiten, dan heeft hij zelf bijgedragen aan het ontstaan van de bevoegdheid.
7.1. De burgemeester heeft aangevoerd dat hij bevoegd was het terrein te sluiten, gelet op de drie genoemde voorbeelden en de andere feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat het terrein en [bedrijf] zelf een rol vervulde binnen de keten van drugshandel als professionele handelslocatie en/of opslaglocatie. Het enkele feit dat bij het meest recente voorbeeld drugs zijn aangetroffen waarbij de herkomst van overheidswege is “georganiseerd”, doet niet af aan de bevoegdheid van de burgemeester. Ten slotte is het onjuist dat de burgemeester door politie en justitie op de hoogte is gesteld, dan wel betrokken is geweest bij het drugstransport op 19 april 2024.
7.2. De burgemeester is op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet bevoegd tot het opleggen van een last onder bestuursdwang als in een lokaal of op een daarbij behorend erf een middel als bedoeld in lijst I of lijst II, behorend bij de Opiumwet wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is. Het is niet vereist dat het pand is binnengetreden en dat daarbij een bepaalde hoeveelheid drugs is aangetroffen. De burgemeester is ook bevoegd om de sluitingsbevoegdheid toe te passen indien geen drugs zijn aangetroffen, maar op grond van andere feiten en omstandigheden aannemelijk is dat de drugs worden verkocht, afgeleverd of verstrekt vanuit het pand.
7.3. De rechtbank is van oordeel dat de burgemeester bevoegd was om het terrein te sluiten. Uit de bestuurlijke rapportage volgt dat het vermoeden bestaat dat het terrein werd gebruikt door een criminele organisatie die zich bezighield met de invoer van cocaïne onder de legale dekmantel van [bedrijf] . Dit wordt onder meer onderbouwd door verwijzing naar drie voorbeelden, waarin het terrein van [bedrijf] een rol heeft gespeeld in de opslag en overslag van aanzienlijke hoeveelheden cocaïne. Gelet op de informatie uit de bestuurlijke rapportage is het aannemelijk dat vanuit het terrein meermaals drugs werd verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is geweest. Daarmee was de burgemeester bevoegd om het terrein te sluiten. Hoewel bij één van de genoemde voorbeelden de drugspartij aanwezig was onder regie van politie en justitie, doet dat niet af aan de bevoegdheid van de burgemeester. De rechtbank betrekt hierbij ook de vermeende rol van de bestuurders bij het transport op 19 april 2024.
Evenredigheid
- De last onder bestuursdwang is een herstelmaatregel, in dit geval met als doel het beëindigen van de geconstateerde overtreding van de Opiumwet, het tenietdoen van de gevolgen daarvan en/of het voorkomen van verdere overtredingen van de Opiumwet. Als de burgemeester op grond van artikel 13b van de Opiumwet bevoegd is om in een concreet geval op te treden met een last onder bestuursdwang en hij overweegt om een pand te sluiten, zal hij moeten beoordelen of dat in de omstandigheden van het geval gerechtvaardigd is, en zo ja, voor hoe lang. Wanneer hij daarvoor beleid heeft geformuleerd, zal hij dat beleid in de regel moeten toepassen en ook moeten bezien of er grond bestaat om daarvan af te wijken. Steeds zal hij daarbij moeten beoordelen of zijn optreden in een concreet geval evenredig is. De burgemeester moet zich ervan vergewissen dat de sluiting van een pand en de duur ervan met het oog op de hiervoor genoemde doelen geschikt, noodzakelijk en evenwichtig is.
8.1. De burgemeester heeft de Beleidsnota artikel 13b Opiumwet, gemeente [plaats 6] 2021 (hierna: Beleidsnota) vastgesteld. Uit de Beleidsnota volgt dat de burgemeester als uitgangspunt neemt dat bij het aantreffen van voor de handel bestemde drugs (in een grotere hoeveelheid dan voor eigen gebruik) altijd direct wordt gesloten. Bij de verkoop dan wel aanwezigheid van een handelshoeveelheid harddrugs in een lokaal en/of op een bijbehorend erf wordt gesloten voor een periode van zes maanden. Indien sprake is van (meerdere) verzwarende omstandigheden kan voor langere tijd worden gesloten. Daarbij wordt verwezen naar een indicatorenlijst, opgenomen in paragraaf 3.5.3 van de Beleidsnota.
8.2. De burgemeester heeft in het besluit van 10 juli 2024 onderbouwd dat het aannemelijk is dat een exceptioneel grote hoeveelheid harddrugs meermaals aanwezig is geweest op het terrein, wat een omstandigheid is om een langere sluiting op te leggen (indicator a). Naast de hoeveelheid maken ook in het bijzonder het georganiseerde verband waarin de drugshandel vanuit het terrein plaatsvond, het professionele karakter ervan (indicator b), de directe betrokkenheid van bestuurders (indicator f), de vermoedelijke betrokkenheid van andere locaties (indicator n), de banden met (andere) criminele organisaties en de lange duur dat het terrein vermoedelijk een rol heeft gespeeld in de keten (indicator o), dat sprake is van verzwarende omstandigheden die nopen tot een langere sluitingsduur van twaalf maanden.
8.3. De rechtbank is van oordeel dat uit de bestuurlijke rapportage en de onderbouwing van de burgemeester voldoende blijkt dat aan die indicatoren is voldaan. Eisers hebben dit onvoldoende weersproken door de in de bestuurlijke rapportage genoemde feiten en omstandigheden slechts in zijn algemeenheid te betwisten.
Geschiktheid en noodzakelijkheid
- Eisers hebben betoogd dat de sluiting niet geschikt en noodzakelijk was. Behoudens de door politie en justitie geplaatste partij drugs zijn er in ieder geval drie jaar voorafgaand aan de sluiting geen drugs aangetroffen en is er geen drugsoverlast geconstateerd. Bovendien waren ten tijde van het besluit tot sluiting de betrokkenen in hechtenis genomen. Daarnaast was er bijzonder veel aandacht vanuit de pers. Daarmee was duidelijk dat ter plaatse geen verdovende middelen aanwezig waren ten tijde van het besluit tot sluiting. Verder was [bedrijf] al failliet. Het beoogde doel met de sluiting was al bereikt, waardoor geen sprake meer was van een geschikt middel. Indien enkel de signaalfunctie zou overblijven, kan niet worden gesteld dat de sluiting geschikt was. Daarnaast werd na de inval een interim-managementteam aangesteld om de bedrijfsvoering van [bedrijf] op een juiste wijze voort te zetten. Ten slotte werd een overnamepartner gevonden en werden er maatregelen getroffen om de invoer van drugs te voorkomen.
9.1. De burgemeester heeft gesteld dat alleen al gelet op de duur, aard en omvang van de overtreding, de professionele organisatie van [bedrijf] eromheen, de vermoedelijk enorme partijen drugs die via het terrein in omloop zijn gebracht, de lange duur van de vermoedelijke betrokkenheid van het terrein in de internationaal georganiseerde drugshandel en de actuele link met het criminele circuit, hij de sluiting voor de duur van twaalf maanden noodzakelijk kon achten. De door eisers aangevoerde omstandigheden doen daar niet aan af.
9.2. De rechtbank is van oordeel dat de burgemeester voldoende heeft onderbouwd dat de sluiting geschikt was. In de Beleidsnota is uiteengezet dat de doelen van het beleid zijn de preventie en beheersing van de uit het drugsgebruik voortvloeiende risico’s voor de gezondheid, het beheersen van de negatieve effecten van de handel in en het gebruik van drugs op het openbare leven en andere lokale omstandigheden, het tegengaan van het onaanvaardbare risico van het gebruik van (hard)drugs en het effectueren van het gemeentelijk drugsbeleid. Een sluiting is beginsel geschikt om genoemde doelen te bereiken. Tijdsverloop tussen het constateren van de overtreding en het tijdstip waarop de burgemeester tot sluiting overgaat, kan ertoe leiden dat een sluiting redelijkerwijs niet meer kan bijdragen aan het bereiken van de gediende doelen. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat het tijdsverloop heeft afgedaan aan het bereiken van de te dienen doelen. De sluiting is geëffectueerd binnen twee maanden nadat de burgemeester op de hoogte was gesteld middels de bestuurlijke rapportage. De rechtbank zal hierna ingaan op wat eiser concreet over het tijdsverloop heeft aangevoerd.
9.3. Bij beoordeling of sluiting noodzakelijk is, is de vraag aan de orde of de burgemeester, gegeven zijn bevoegdheid om bestuursdwang uit te oefenen, met een minder ingrijpend middel had kunnen en dus ook moeten volstaan, omdat het beoogde doel ook daarmee had kunnen worden bereikt. Bij de beoordeling of het noodzakelijk is om tot sluiting over te gaan en zo ja, voor hoe lang, zijn verschillende omstandigheden van belang. Bijvoorbeeld de aard en de hoeveelheid aangetroffen drugs en de daarmee mogelijk gepaard gaande risico’s op verdere criminaliteit, wat gevolgen heeft voor de veiligheid en de openbare orde in de omgeving. De burgemeester mag daarbij een onderscheid maken tussen hard- en softdrugs. Ook is relevant of de drugs feitelijk in of vanuit het pand worden verhandeld en of het pand feitelijke bekendheid heeft als drugspand. Dat drugs feitelijk in of vanuit het pand werden verhandeld, kan bijvoorbeeld blijken uit meldingen bij of onderzoek van de politie over mogelijke handel vanuit het pand, verklaringen van buurtbewoners daarover of het aantreffen van attributen die duiden op handel zoals gripzakjes, ponypacks, een (grammen)weegschaal en grote hoeveelheden contant geld en/of wapens. Wanneer sprake is van toeloop, overlast of (gevoelens van) onveiligheid in de omgeving, kan het noodzakelijk zijn om die met sluiting ongedaan te maken. Hierbij kan mede van belang zijn of in de nabije omgeving in het recente verleden al vaker sprake is geweest van drugsovertredingen of drugsgerelateerde criminaliteit. Verder kan sluiting noodzakelijk zijn als op grond van concrete feiten en omstandigheden aannemelijk is dat het pand een rol vervult binnen de keten van drugshandel als professionele teeltlocatie, handelslocatie, opslaglocatie voor handel elders of omdat toegang tot het pand wordt verschaft aan derden om er te gebruiken. Met de sluiting wordt het pand aan de keten van drugshandel onttrokken. Wanneer een pand ten slotte eerder betrokken is geweest bij overtreding van artikel 13b van de Opiumwet en dus sprake is van een situatie van herhaling, kan ook dit relevant zijn bij de beslissing om tot sluiting over te gaan, met het oog op het structureel beëindigen van de overtreding en de effecten ervan en op het voorkomen van nieuwe overtredingen. Bij al het voorgaande dient de burgemeester ook rekening te houden met het tijdsverloop tussen enerzijds het constateren van de overtreding en anderzijds het tijdstip waarop hij ingevolge zijn besluitvorming tot sluiting overgaat. Als het samenstel van omstandigheden meebrengt dat sluiting niet noodzakelijk is, dan dient de burgemeester hiervan af te zien.
9.4. De rechtbank is verder van oordeel dat de burgemeester voldoende heeft onderbouwd dat de sluiting noodzakelijk was. De omstandigheden die eisers aanvoeren, maken niet dat de sluiting niet geschikt en/of noodzakelijk was. Het is aannemelijk dat er gedurende een lange tijd, grote hoeveelheden harddrugs zijn vervoerd langs en opgeslagen op het terrein, waarbij sprake was van een professionele organisatie die een aanzienlijke rol heeft gespeeld binnen het criminele drugscircuit. Dat de bestuurders in hechtenis waren genomen en er een interim-bestuur was aangesteld, maakt dat niet anders. De rechtspersoon [bedrijf] was bovendien afzonderlijk van de bestuurders aangemerkt als verdachte in het strafproces en hoewel de bestuurders in hechtenis zaten, bleef de feitelijke bekendheid van het terrein als “drugsterrein” bestaan. Sinds het faillissement en ten tijde van het bestreden besluit was het terrein in feite ook nog in bedrijf. In zoverre was het hersteldoel van artikel 13b van de Opiumwet nog niet bereikt. Voor zover al sprake zou zijn van een onafhankelijk interim-bestuur, hebben eisers niet aannemelijk gemaakt dat met diens inspanningen verdere overtredingen van de Opiumwet werden voorkomen. Verder is niet gebleken dat voorafgaand aan de sluiting op korte termijn een overname aanstaande was. [B.V.] heeft enkel bij de burgemeester geïnformeerd of de burgemeester openstond voor een gesprek over een mogelijke overname van het terrein door haar. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is niet gebleken dat er concrete onderhandelingen plaatsvonden of al handelingen waren verricht om het terrein over te (laten) nemen. Tijdens een telefoongesprek op 5 juli 2024 heeft de CEO van Verdom aan de burgemeester bevestigd dat er op dat moment geen onderhandelingen liepen over het terrein. Nadat namens de burgemeester op 9 juli 2024 was bericht dat op korte termijn geen grond werd gezien voor een overleg met [B.V.] , is niets meer van [B.V.] vernomen, ook niet via de curatoren, over een eventuele overname. Ter zitting hebben ook partijen bevestigd dat nadien geen onderling contact meer is geweest. Van een serieuze overnamepartner ten tijde van de besluitvorming kan daarmee niet worden gesproken. Ten slotte is niet gebleken van andere concreet getroffen maatregelen om herhaling te voorkomen.
Evenwichtigheid
- Eisers hebben betoogd dat de sluiting niet evenwichtig was. De verstrekkende gevolgen voor eisers zijn ten onrechte niet expliciet in de aan het besluit ten grondslag liggende belangenafweging betrokken. Ten tijde van de feitelijke sluiting was [bedrijf] al failliet en met het bestreden besluit waren sindsdien al maanden verstreken. Het is niet vol te houden dat ondanks het faillissement, het stilleggen van alle activiteiten en het doorbreken van de betrokkenheid van iedereen die een rol zou hebben gespeeld bij de drugsgerelateerde feiten, de burgemeester toch is overgegaan tot sluiting.
10.1. De burgemeester heeft gesteld dat gelet op de ernst en omvang van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid van [bedrijf] , het faillissement van [bedrijf] , dat ook vanwege de strafrechtelijke vervolging waarschijnlijk onvermijdelijk was, als zodanig geen aanleiding hoefde te geven om van de sluiting af te zien. Daarnaast heeft de burgemeester zich ervan vergewist wat de concrete gevolgen van de sluiting voor onder meer het personeel van [bedrijf] en haar klanten zouden zijn. Dit heeft zich vertaald in een langere begunstigingstermijn en een ontheffingensysteem op grond waarvan goederen van het terrein opgehaald konden worden.
10.2. Bij de beoordeling van de evenwichtigheid moeten de nadelige gevolgen van de sluiting worden afgewogen tegen de doelen die de burgemeester met de sluiting wil bereiken. Deze laatste houden doorgaans verband met de omstandigheden die ertoe hebben geleid dat de burgemeester een sluiting noodzakelijk acht. Een sluiting met zware nadelige gevolgen voor de betrokkenen is niet per definitie onevenwichtig. Wel dient de burgemeester aan de mogelijk zeer ingrijpende gevolgen van de sluiting een zwaar gewicht toe te kennen bij beantwoording van de vraag of hij van zijn bevoegdheid gebruikmaakt. Bij de beoordeling van de evenwichtigheid kunnen verschillende omstandigheden van belang zijn. De burgemeester moet bijvoorbeeld de mate van verwijtbaarheid van de degenen die door de sluiting worden getroffen beoordelen en beoordelen in hoeverre aan hen kan worden tegengeworpen dat zij zelf het risico op ingrijpende gevolgen van hun handelen of nalaten hebben genomen.
10.3. De rechtbank is van oordeel dat de burgemeester voldoende heeft gemotiveerd dat de sluiting evenwichtig was. De burgemeester heeft doorslaggevende betekenis mogen toekennen aan de aard en ernst van de overtredingen. Het staat niet vast dat het faillissement van [bedrijf] het (directe) gevolg is van de sluiting door de burgemeester. Uit de brief van de bank van 11 juli 2024 blijkt dat de bank de rekening-courant faciliteit en leningen aan [bedrijf] heeft opgezegd, omdat er volgens de bank tegen [bedrijf] en verschillende aan haar verbonden personen verdenkingen bestaan van ernstige schendingen van wet- en regelgeving. Deze verdenkingen zijn waarschijnlijk onder meer het gevolg van de strafrechtelijke vervolging en de media-aandacht daaromtrent. Dit is niet enkel te wijten aan het besluit van de burgemeester om tot sluiting over te gaan. De bank trof ook al maatregelen voordat het besluit genomen was, hetgeen blijkt uit de brief van de bank van 21 mei 2024 waarin is vermeld dat de behandeling van het dossier van [bedrijf] wordt overgedragen aan de afdeling Bijzonder Beheer. Als reden is genoemd dat de bank heeft kennisgenomen van de grootschalige inval van de politie, douane en medewerkers van het NFI op 6 mei 2024 bij [bedrijf] en de aanhouding en voorlopige hechtenis van drie directieleden in verband met mogelijke betrokkenheid bij cocaïnesmokkel. Eisers hebben ter zitting bovendien erkend dat de bank desgevraagd niet zou bevestigen dat haar handelingen enkel een gevolg zijn van de sluiting. Hoewel het navolgbaar is dat de sluiting voor de bank de laatste druppel was, betekent dat niet dat dit de doorslaggevende en primaire reden was om de relatie te verbreken. De burgemeester heeft bovendien een langere begunstigingstermijn geboden aan eisers en er zijn verschillende ontheffingen verleend. Verder heeft de burgemeester zich ervan vergewist dat de sluiting gevolgen zou kunnen hebben voor het personeel. Daarbij heeft de burgemeester meegewogen dat op de haven van [plaats 6] sprake is van een gunstige arbeidsmarkt.
Vooringenomenheid
- Eisers hebben betoogd dat de burgemeester de sluitingsbevoegdheid heeft gebruikt voor een ander doel dan waarvoor deze is verleend en dat hij heeft gehandeld met vooringenomenheid. Uit het verzoek tot infiltratie blijkt dat er voorheen onvoldoende grondslag was om het terrein te sluiten. Om die reden is het bevel tot infiltratie afgegeven door de Officier van Justitie.
11.1. De burgemeester heeft gesteld dat hij op geen enkele wijze is gekend in of betrokken is bij het door de Officier van Justitie afgegeven bevel tot infiltratie. Dat er eerder onvoldoende bewijs zou zijn geweest om over te kunnen gaan tot succesvolle vervolging van de verdachten, was evenmin bij de burgemeester bekend. Ten slotte heeft de Officier van Justitie niets te zeggen over de vraag of de burgemeester over zou moeten gaan tot sluiting.
11.2. De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat de burgemeester heeft gehandeld met vooringenomenheid. Uit objectieve en verifieerbare gegevens blijkt niet dat de burgemeester is gekend in of betrokken is geweest bij het door de Officier van Justitie afgegeven bevel tot infiltratie. Er zijn geen aanwijzingen dat de burgemeester eerder dan met de bestuurlijke rapportage van 4 juni 2024 op de hoogte is geraakt van de criminele activiteiten op het terrein. Voor zover in het verzoek tot infiltratie gesproken zou zijn over het bereiken van een succesvolle vervolging van alle verdachten, inclusief de sluiting van [bedrijf] , is het aannemelijk dat hiermee wordt gedoeld op middelen die het strafrecht biedt om een einde te maken aan de mogelijke drugshandel van en naar het terrein. Het staat allerminst vast dat het enige doel of de hoofdreden van de infiltratie zou zijn om het pand te sluiten in de zin van artikel 13b van de Opiumwet. Gelijkheidsbeginsel
- Eisers hebben betoogd dat de burgemeester heeft gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel. In de haven van [plaats 6] zijn in het recente verleden meerdere drugstransporten onderschept bij verschillende overslagbedrijven. Die terreinen zijn echter niet gesloten door de burgemeester.
12.1. De burgemeester heeft gesteld dat hij niet heeft gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Eisers hebben geen specifieke gevallen genoemd waarin handelshoeveelheden harddrugs zijn aangetroffen en waartegen de burgemeester niet handhavend heeft opgetreden. De onderhavige situatie is uniek, omdat de bedrijfsstructuur van [bedrijf] (vermoedelijk) bewust was opgezet en ingericht (mede) om drugsactiviteiten te faciliteren.
12.2. De rechtbank is van oordeel dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat de burgemeester heeft gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Het is aan eisers om een of meer specifieke gevallen aan te dragen waaruit blijkt dat de burgemeester gelijke gevallen ongelijk heeft behandeld. Eisers hebben geen specifieke gevallen aangedragen. De enkele verwijzing naar het feit dat in het verleden in de haven van [plaats 6] drugstransporten zijn onderschept is hiertoe onvoldoende.
Volledige heroverweging
- Eisers hebben betoogd dat geen volledige heroverweging heeft plaatsgevonden met het bestreden besluit. Kort voor de hoorzitting werd een verweerschrift ingediend waarin melding is gedaan van voor eisers nieuwe informatie, in de vorm van een bestuurlijke rapportage. Tijdens de hoorzitting is hier uitgebreid op gereageerd door eisers. Het bestreden besluit steunt ten onrechte volledig op het advies van de commissie en het verweerschrift, terwijl niet wordt ingegaan op hetgeen eisers hebben aangevoerd tijdens de hoorzitting. Eisers hebben benoemd dat in het bestreden besluit de stelling dat op de datum van de feitelijke sluiting [bedrijf] al een week failliet was, onbesproken is gelaten. Daarnaast is in de pleitaantekeningen naar voren gebracht dat de burgemeester veel aannames en onjuiste beweringen ten grondslag heeft gelegd aan het besluit.
13.1. De burgemeester heeft gesteld dat een volledige heroverweging heeft plaatsgevonden. Eisers hebben niet concreet aangevoerd welke gronden niet zouden zijn beoordeeld door de burgemeester. Eisers hebben verder niet aangevoerd wat onjuist zou zijn aan de tweede bestuurlijke rapportage.
13.2. De rechtbank is van oordeel dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat de burgemeester geen volledige heroverweging heeft gemaakt met het bestreden besluit. De burgemeester is ingegaan op de gronden van bewaar. Eisers hebben niet concreet aangevoerd welke gronden niet zouden zijn beoordeeld door de burgemeester. De twee voorbeelden die eisers benoemen zijn door de commissie besproken in haar advies. De commissie heeft verder onderbouwd dat de burgemeester zich heeft kunnen en mogen baseren op de gehele bestuurlijke rapportage.
Conclusie en gevolgen
- Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de burgemeester het terrein in redelijkheid heeft kunnen sluiten voor de duur van twaalf maanden. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Snoeks, rechter, in aanwezigheid van mr. T.A.A. van Hooijdonk, griffier, op 8 oktober 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Artikel 2:4 van de Awb
-
Het bestuursorgaan vervult zijn taak zonder vooringenomenheid.
-
Het bestuursorgaan waakt ertegen dat tot het bestuursorgaan behorende of daarvoor werkzame personen die een persoonlijk belang bij een besluit hebben, de besluitvorming beïnvloeden.
Artikel 7:11 van de Awb
-
Indien het bezwaar ontvankelijk is, vindt op grondslag daarvan een heroverweging van het bestreden besluit plaats.
-
Voor zover de heroverweging daartoe aanleiding geeft, herroept het bestuursorgaan het bestreden besluit en neemt het voor zover nodig in de plaats daarvan een nieuw besluit.
Artikel 8:22, eerste lid, van de Awb In geval van faillissement of surséance van betaling of toepassing van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen zijn de artikelen 25, 27 en 31 van de Faillissementswet van overeenkomstige toepassing.
Faillissementswet
Artikel 25, eerste lid, van de Faillissementswet Rechtsvorderingen, welke rechten of verplichtingen tot de failliete boedel behorende ten onderwerp hebben, worden zowel tegen als door de curator ingesteld.
Opiumwet
Artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Opiumwet De burgemeester is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf een middel als bedoeld in lijst I of II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid, of een substantie die deel uitmaakt van een stofgroep als bedoeld in lijst IA of preparaat daarvan, met uitzondering van de middelen bedoeld in artikel 2a, tweede lid, wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
Artikel 8:22 van de Algemene wet bestuursrecht.
ABRvS 16 juli 2025, ECLI:NL:RVS:2025:2922.
Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 26 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2593, r.o. 5.