Terug naar bibliotheek
Rechtbank Zeeland-West-Brabant

ECLI:NL:RBZWB:2025:6417 - Rechtbank Zeeland-West-Brabant - 23 september 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBZWB:2025:641723 september 2025

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

beschikking

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht

Zittingsplaats: Breda

Zaaknummer: C/02/435015 / FA RK 25-2296

Datum uitspraak: 23 september 2025

Beschikking over wijziging verdeling zorg- en opvoedingstaken in de zaak van

[de man], hierna te noemen: de man, wonende in [woonplaats 1] , advocaat: mr. J.M. Wigman te [woonplaats 1] ,

tegen

[de vrouw], hierna te noemen: de vrouw, wonende in [woonplaats 2] , advocaat: mr. M.M.M. Heesmans te Roosendaal,

over de minderjarigen:

  • [minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2011 te [geboorteplaats] ,

hierna te noemen: [minderjarige 1] ;

  • [minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2014 te [geboorteplaats] ,

hierna te noemen: [minderjarige 2] ;

  • [minderjarige 3], geboren op [geboortedag 3] 2022 te [geboorteplaats] ,

hierna te noemen: [minderjarige 3] , hierna gezamenlijk te noemen: de minderjarigen.

Op grond van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) heeft de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, hierna te noemen: de Raad, de rechtbank over de verzoeken geadviseerd.

1 Het procesverloop

1.1. Het procesdossier bevat de volgende stukken:

1.2. Op 21 augustus 2025 heeft de rechtbank de verzoeken, met gesloten deuren, mondeling behandeld. Bij die behandeling zijn verschenen en gehoord:

1.3. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben, gezien hun leeftijd, het recht om hun mening in deze zaak te geven. Zij zijn daarom per brief uitgenodigd om hun mening schriftelijk of tijdens een gesprek met de kinderrechter te geven, maar zij hebben niet gereageerd.

2 De feiten

2.1. De man en de vrouw hebben een geregistreerd partnerschap met elkaar gehad. Bij beschikking van deze rechtbank van 14 september 2023 is dit geregistreerd partnerschap ontbonden, welke beschikking op 18 september 2023 is ingeschreven in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand.

2.2. De minderjarigen zijn tijdens het geregistreerd partnerschap van partijen geboren.

2.3. Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over de minderjarigen.

2.4. Bij voormelde beschikking van 14 september 2023 is verder bepaald dat de onderlinge regelingen uit het aangehechte en door de griffier gewaarmerkte ouderschapsplan onderdeel uitmaken van de beschikking. In het ouderschapsplan zijn partijen onder meer het volgende overeengekomen:

3 De verzoeken

3.1. De man verzoekt, na meerdere wijzigingen/aanvullingen van het verzoek, uitvoerbaar bij voorraad, voor zover nodig onder wijziging van het ouderschapsplan, in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen partijen:

3.2. De vrouw voert verweer tegen voormelde verzoeken van de man en verzoekt om deze verzoeken af te wijzen. Daarnaast verzoekt de vrouw, bij wijze van zelfstandige verzoeken:

4 De standpunten

Het standpunt van de man

4.1. Namens en door de man is ter onderbouwing van zijn verzoeken, samengevat, het volgende aangevoerd. Op dit moment hebben de minderjarigen hun hoofdverblijf bij de vrouw. De man verzoekt om het hoofdverblijf van de minderjarigen bij hem te bepalen en acht dit ook het meest in het belang van de minderjarigen. Dit omdat [minderjarige 1] wordt gepest en hij niet meer naar zijn huidige school durft te gaan. De man heeft dit overigens niet van de vrouw, maar van [minderjarige 2] vernomen. [minderjarige 2] is ook ongelukkig in [woonplaats 2] , aldus de man. Zij krijgt onvoldoende huiswerkbegeleiding en hoewel zij volgens school begeleiding nodig heeft bij haar taalontwikkeling wil de vrouw daar niet aan meewerken. Daarnaast heeft de man zorgen over de wijze waarop de minderjarigen door de vrouw worden verzorgd en opgevoed. [minderjarige 3] slaapt namelijk nog steeds bij de vrouw in bed en zij is meermaals door de vrouw overgedragen aan de man, terwijl zij geen luier, ondergoed en/of schoenen droeg. De man heeft ook het gevoel dat hij door de vrouw onvoldoende wordt betrokken bij belangrijke (gezags)beslissingen die de minderjarigen aangaan. De vrouw overlegt niet met de man, maar legt hem enkel dingen op. De man stelt dan ook dat de vrouw misbruik maakt van haar gezag en van het feit dat het hoofdverblijf van de minderjarigen bij haar is gelegen. Indien het hoofdverblijf van de minderjarigen bij de man wordt bepaald, dan zal hij het gezamenlijk ouderlijk gezag wel respecteren en ervoor zorgen dat er sprake is van gelijkwaardig ouderschap. Als de rechtbank het verzoek tot wijziging hoofdverblijf niet direct toewijst, dan verzoekt de man (subsidiair) om een raadsonderzoek te gelasten ter beantwoording van de vraag of een wijziging van het hoofdverblijf van de minderjarigen in hun belang is.

4.2. De man verzoekt subsidiair om een gewijzigde zorg- en contactregeling tussen hem en de minderjarigen te bepalen. Doordat de man in mei 2025 is verhuisd van [woonplaats 2] naar [woonplaats 1] , is er sprake van een relevante wijziging van omstandigheden die een wijziging van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken rechtvaardigt. Momenteel verblijven de minderjarigen volgens een tweewekelijks schema in de ene week van vrijdag 08.30 uur tot zondag 19.00 uur en in de andere week van vrijdag 08.30 tot zaterdag 09.00 uur bij de man. De contacten vinden ieder weekend plaats, omdat het gezien de huidige woonplaats van de man in [woonplaats 1] niet mogelijk is om doordeweeks contact met elkaar te hebben. De man verzoekt thans om een uitgebreidere regeling vast te stellen, waarbij de minderjarigen voortaan ieder weekend de gehele zaterdag (en zondag) bij hem verblijven. Dit omdat de vrouw regelmatig op zaterdag moet werken en zij op die dagen dus niet voor de minderjarigen kan zorgen. De huidige regeling, op basis waarvan de minderjarigen om de week van vrijdag 08.30 tot zaterdag 09.00 uur bij de man verblijven, dus minder dan 24 uur, leidt bij de minderjarigen tot veel onrust en onnodig veel reistijd. De minderjarigen willen ook op zaterdag graag kunnen uitslapen. Als de minderjarigen op zaterdag bij de vrouw verblijven terwijl de vrouw moet werken, worden zij bovendien opgevangen door een oppas. De man ziet niet in waarom hij op die dagen niet voor de minderjarigen zou kunnen en mogen zorgen. Ook hebben [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op zaterdag sport- en spelafspraken in [woonplaats 1] .

4.3. De man heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat hij openstaat voor een verwijzing voor het doorlopen van een zorgtraject in het kader van het uniform hulpaanbod (UHA). Hij verzoekt om in dat geval de beslissing over zowel het hoofdverblijf als de verdeling van de zorg- en contactregeling en inschrijving school aan te houden in afwachting van het verloop en het resultaat daarvan.

Het standpunt van de vrouw

4.4. Namens en door de vrouw is, samengevat, het volgende aangevoerd. Het verzoek van de man tot wijziging hoofdverblijf komt voor de vrouw als een donderslag bij heldere hemel. De man heeft namelijk niet eerder zijn zorgen geuit dat het niet goed zou gaan met de minderjarigen bij de vrouw thuis, hetgeen de vrouw met klem betwist. De vrouw heeft altijd goed voor de minderjarigen gezorgd. De minderjarigen zijn gelukkig bij de vrouw in [woonplaats 2] en doen het goed op school. De vrouw stelt dat het pesten van [minderjarige 1] vorig jaar speelde en dat zij hierover contact heeft opgenomen met school. De schoolkeuze voor [minderjarige 3] heeft de vrouw niet aan de man opgedrongen. Zij heeft dit enkel aan hem voorgelegd. Echter weigert de man om hierover in gesprek te gaan. Een wijziging van het hoofdverblijf van de minderjarigen is, naar de mening van de vrouw, dan ook niet aan de orde. Een onderzoek door de Raad vindt de vrouw ook niet nodig.

4.5. Daarnaast kan de vrouw er niet mee instemmen dat de minderjarigen, vanwege de verhuizing van de man naar [woonplaats 1] , voortaan ieder weekend bij hem verblijven. De vrouw wil ook graag op zaterdag tijd doorbrengen met de minderjarigen. In het weekend is er meer tijd voor sport, spel en ontspanning, terwijl doordeweeks wordt beheerst door school en regelmaat. De minderjarigen wonen en hebben hun sociale leven in [woonplaats 2] . Om die reden is het ook niet in hun belang dat zij ieder weekend volledig bij de man in [woonplaats 1] verblijven. De vrouw vindt het, met het oog op de reisafstand en -tijd, ook niet in het belang van de minderjarigen dat zij op maandagochtend vanuit [woonplaats 1] naar school in [woonplaats 2] worden gebracht. Daarbij komt nog dat de minderjarigen naar verschillende scholen gaan. De man heeft er zelf voor gekozen om in [woonplaats 1] te gaan wonen. De man moet zich daarom aanpassen aan de minderjarigen en niet andersom. Als de vrouw op zaterdag moet werken, dan verblijven de minderjarigen tot zaterdagavond bij de man. De ouders stemmen dit in goed onderling overleg af. De vrouw vindt de door haar verzochte regeling, waar de ouders nu al feitelijk uitvoering aan geven, het meest in het belang van de minderjarigen. Als de vrouw op zaterdag moet werken, dan kunnen de minderjarigen op die dag bij de man verblijven. De vrouw zal dit tijdig met de man overleggen.

4.6. [minderjarige 3] wordt op 6 maart 2026 vier jaar oud en gaat vanaf dat moment naar de basisschool. De vrouw wil [minderjarige 3] graag aanmelden bij [basisschool 3] in [woonplaats 2] . Deze school is goed aangeschreven in [woonplaats 2] en is gelegen in de buurt van de woning van de vrouw. Nu de man er niet mee kan instemmen om [minderjarige 3] aan te melden bij deze school, verzoekt de vrouw om haar daartoe vervangende toestemming te verlenen. De vrouw kan er niet mee instemmen om [minderjarige 3] aan te melden op een [basisschool 1] , omdat [minderjarige 3] baat heeft bij duidelijkheid en structuur. De manier van onderwijs geven bij [basisschool 3] sluit daarom beter bij haar aan dan [basisschool 1] .

4.7. De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat zij ook openstaat voor een verwijzing voor het doorlopen van een zorgtraject in het kader van het UHA, maar enkel met het oog op het bereiken van overeenstemming over de definitieve verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en de inschrijving van [minderjarige 3] op school. Het verzoek van de man tot wijziging van het hoofdverblijf van de minderjarigen dient nu al te worden afgewezen.

Het advies van de Raad

4.8. De Raad heeft, samengevat, het volgende aangegeven. Het is de Raad duidelijk gebleken dat de communicatie en de samenwerking tussen de ouders moeizaam verloopt en dus verbetering behoeft. De bron van de problemen tussen ouders is daarin gelegen. De Raad ziet in de omstandigheid dat de man is verhuisd naar [woonplaats 1] en in hetgeen door en namens hem is aangevoerd, echter geen aanleiding om het hoofdverblijf van de minderjarigen te wijzigen, omdat dit niet in het belang is van de kinderen: nu niet en ook niet over een jaar. De Raad ziet ook geen aanleiding om een raadsonderzoek te verrichten naar het hoofdverblijf van de minderjarigen. Vanwege de verhuizing van de man moeten de ouders wel met elkaar in gesprek over wat dit betekent voor de zorg- en contactregeling tussen de man en de minderjarigen. Ook zullen zij met elkaar in gesprek moeten over wat zij belangrijk vinden met betrekking tot de schoolkeuze voor [minderjarige 3] . De Raad adviseert daarom om partijen te verwijzen in het kader van het UHA en de beslissing over de definitieve verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en de inschrijving van [minderjarige 3] op school aan te houden in afwachting van het verloop en het resultaat daarvan.

5 De beoordeling

5.1. Naar aanleiding van de overgelegde stukken en wat er tijdens de mondelinge behandeling is besproken, overweegt de rechtbank als volgt.

Wettelijk kader

5.2. In artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) staat dat geschillen over het samen uitoefenen van het gezag op verzoek van een ouder aan de rechtbank kunnen worden voorgelegd. De rechtbank neemt dan een beslissing die zij in het belang van het kind vindt.

Op grond van lid 2 van dit artikel kan de rechtbank eveneens op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen over de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan onder andere omvatten:

In artikel 1:377e BW staat dat de rechtbank op verzoek van een ouder een bestaande zorgregeling kan veranderen als de omstandigheden zijn veranderd of als de rechtbank die regeling heeft vastgesteld op grond van onjuiste of onvolledige gegevens.

Het inschrijven van een minderjarig kind op school is een gezagsbeslissing dat op grond van voormeld artikel 1:253a BW eveneens aan de rechter kan worden voorgelegd.

In artikel 1:253a lid 5 BW staat dat de rechter, voordat zij een beslissing neemt over het verzoek tot wijziging van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, eerst moet bekijken of de ouders afspraken kunnen maken met elkaar teneinde het ontstane geschil tussen hen weg te nemen.

Wijziging hoofdverblijf

5.3. De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende gesteld noch gebleken is dat een wijziging van het hoofdverblijf van de minderjarigen in het belang van de minderjarigen te achten is. De minderjarigen zijn geboren en wonen al hun hele leven in [woonplaats 2] . De minderjarigen gaan in [woonplaats 2] naar school en hebben daar hun sociale leven. Bij de ontbinding van het geregistreerd partnerschap van de ouders, hebben de ouders afgesproken en in het ouderschapsplan opgenomen dat het hoofdverblijf van de minderjarigen bij de vrouw is gelegen. Het is de rechtbank op basis van de overgelegde stukken en wat er tijdens de mondelinge behandeling is besproken niet gebleken, en door en namens de man is ook niet met objectieve informatie onderbouwd, dat de opvoedsituatie van de minderjarigen bij de vrouw niet goed of zelfs onveilig zou zijn. Gelet hierop ziet de rechtbank op dit moment geen aanleiding om het hoofdverblijf van de minderjarigen te wijzigen of om de beslissing hierover aan te houden in afwachting van de uitkomst van een te gelasten raadsonderzoek.

5.4. Gelet hierop zal de rechtbank het verzoek van de man tot wijziging van het hoofdverblijf van de minderjarigen, afwijzen.

5.5. De rechtbank overweegt hierbij dat de ouders zich tijdens de mondelinge behandeling bereid hebben verklaard om te worden verwezen voor het doorlopen van een zorgtraject in het kader van het uniform hulpaanbod (UHA). Om op een goede manier met elkaar in gesprek te kunnen gaan en afspraken te kunnen maken over de minderjarigen, acht de rechtbank het in dit geval een vereiste dat er duidelijkheid bestaat over het hoofdverblijf van de minderjarigen. Zo lang er onduidelijkheid bestaat of het hoofdverblijf van de minderjarigen in [woonplaats 2] of in [woonplaats 1] is gelegen, kunnen er immers ook geen afspraken worden gemaakt over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken betreffende de minderjarigen of over de inschrijving van [minderjarige 3] op school, omdat de bepaling van het hoofdverblijf van de minderjarigen hiervoor het uitgangspunt is.

Verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en vervangende toestemming inschrijving school; verwijzing naar zorg in het kader van het uniform hulpaanbod (UHA)

5.6. De rechtbank is van oordeel, gezien de overgelegde stukken en wat er tijdens de mondelinge behandeling is besproken, dat de communicatie en de samenwerking tussen de ouders verbetering behoeft. De rechtbank vindt het noodzakelijk dat de ouders hierbij zorg en ondersteuning krijgen. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat beide ouders bereid zijn om, in het kader van het UHA, onder de begeleiding van professionele hulpverlening te werken aan het verbeteren van de onderlinge communicatie en samenwerking, met (onder meer) als doel om tot overeenstemming te komen over de (definitieve) verdeling van de zorg- en opvoedingstaken betreffende de minderjarigen en over de inschrijving van [minderjarige 3] op school.

5.7. De rechtbank zal de ouders daarom, met hun instemming, verwijzen naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de zorgregio West-Brabant-West. Deze beschikking geldt als bevestiging dat de ouders met de doorverwijzing en de daarbij behorende voorwaarden hebben ingestemd.

5.8. Met de inzet van het UHA-zorgtraject gaan de ouders, zo is met hen afgesproken, in ieder geval werken aan het behalen van de volgende resultaten:

Meer specifiek dienen de ouders in het kader van het UHA-traject te werken aan het verbeteren van de onderlinge oudercommunicatie en -samenwerking, waarbij zij zullen trachten om te komen tot volledige overeenstemming over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken betreffende de minderjarigen en over de aanmelding van [minderjarige 3] op een basisschool. De rechtbank kan zich daarbij voorstellen dat de ouders zullen proberen om te komen tot een gewijzigd ouderschapsplan betreffende de minderjarigen dat tegemoetkomt aan de actuele situatie, wensen en behoeften van de minderjarigen.

5.9. Na afloop van het UHA-zorgtraject maakt de zorgaanbieder een rapportage op over het verloop en het resultaat van het traject. Deze rapportage wordt als bijlage bij het door de gemeente/de toegang op te maken rapport gevoegd. De rechtbank verzoekt het zorgloket om de volledige UHA-(eind)rapportage uiterlijk op de hierna te noemen pro forma datum, of zoveel eerder als mogelijk is, bij de rechtbank in te dienen.

5.10. Als de hulp heeft geleid tot een positief resultaat, dan stelt de rechtbank de ouders (via hun advocaten) in de gelegenheid om zich binnen twee weken na ontvangst van de UHA-eindrapportage uit te laten of een nadere mondelinge behandeling van de in deze procedure voorliggende verzoeken over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken betreffende de minderjarigen nodig is. De advocaten dienen in hun reactie kenbaar te maken wat het resultaat van de hulpverlening betekent voor voormelde verzoeken.

5.11. Als de hulp onverhoopt niet heeft geleid tot een positief resultaat, dan verzoekt de rechtbank aan het loket om de volledige UHA-rapportage ook direct toe te sturen aan de Raad. De Raad toetst en beoordeelt dan of een onderzoek of een interventie zal worden verricht. De Raad informeert de rechtbank binnen twee weken na ontvangst van de eindrapportage of er aanleiding is om een onderzoek of een interventie te starten.

5.12. Als de Raad geen aanleiding ziet voor een onderzoek of interventie, maar op grond van de UHA-rapportage direct een advies kan geven, dan stelt de rechtbank de ouders (via hun advocaten) in de gelegenheid om zich over dit advies en over het door hen gewenste verdere verloop van deze procedure uit te laten.

5.13. Wanneer de Raad een onderzoek wel noodzakelijk vindt, dan verzoekt de rechtbank de Raad om dit onderzoek te verrichten en daarover bij de rechtbank een rapport en advies in te dienen ter beantwoording van de volgende vragen:

5.14. Deze beschikking is een voorwaardelijk verzoek aan de Raad om voormeld onderzoek te verrichten, indien het UHA-traject niet is gestart of niet positief wordt afgesloten én de Raad dat onderzoek noodzakelijk acht.

5.15. Na ontvangst van het rapport en het advies van de Raad, zal de rechtbank de ouders (via hun advocaten) in de gelegenheid stellen om hierop te reageren en, naar aanleiding daarvan, het door hen gewenste verdere procesverloop van deze zaak kenbaar te maken.

5.16. In afwachting van het verloop van het zorgtraject, zal de rechtbank de definitieve beslissing over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken betreffende de minderjarigen en over de aanmelding van [minderjarige 3] op een basisschool pro forma aanhouden tot hierna te noemen datum. Op verzoek van de zorgaanbieder (via het loket) kan de rechtbank deze termijn uitstellen. Dit verzoek moet gemotiveerd worden gedaan. Indien de termijn wordt uitgesteld, dan zal de rechtbank een nieuwe pro forma datum doorgeven waarop de UHA-rapportage uiterlijk moet worden ingediend.

5.17. De rechtbank gaat ervan uit dat beide ouders zich zullen inspannen om het zorgtraject aan te gaan en om dit met een goed resultaat af te ronden. De belangen van de minderjarigen staan hierbij voorop. De rechtbank overweegt tot slot dat de ouders, met het oog op de bestaande wachtlijst om te kunnen starten met het UHA-traject, hebben aangegeven dat zij alvast met elkaar in gesprek willen gaan en willen proberen om overeenstemming te bereiken over de punten die hen verdeeld houden. Zo hebben zij beiden toegezegd dat zij samen alvast verschillende potentiële basisscholen zullen bezoeken voor [minderjarige 3] , dat zij zich daar zullen laten informeren en dat zij samen zullen kijken naar wat belangrijk is voor [minderjarige 3] met betrekking tot de schoolkeuze.

Voorlopige verdeling zorg- en opvoedingstaken

5.18. Tijdens de mondelinge behandeling hebben de ouders afspraken gemaakt over de voorlopige verdeling van de zorg- en opvoedingstaken over de minderjarigen. De ouders zijn overeengekomen dat de minderjarigen volgens een tweewekelijks schema in de ene week van vrijdag 08.30 uur tot zondag 19.00 uur bij de man verblijven en in de andere week van vrijdag 08.30 tot zaterdag 09.30 uur (dus een half uur langer dan nu het geval is), tenzij de vrouw die zaterdag moet werken, hetgeen ongeveer een keer per maand het geval is. In dat geval overlegt de vrouw met de man of hij die dag voor de minderjarigen kan zorgen of dat de vrouw een oppas moet regelen. Als de vrouw op zaterdag moet werken en de man op die dag voor de minderjarigen kan zorgen, dan verblijven de minderjarigen tot 17.30 bij de man.

5.19. Deze voorlopige regeling geldt totdat de ouders, al dan niet in het kader van het UHA-traject, hierover in goed onderling overleg afwijkende afspraken hebben gemaakt of totdat de rechtbank definitief hierover heeft beslist. Daarbij geldt voormelde voorlopige regeling nadrukkelijk als een minimumregeling. Het belang van de minderjarigen staat hierbij voorop.

5.20. De rechtbank zal voormelde regeling op onderstaande wijze vaststellen. De rechtbank zal deze vaststelling, gelet op het karakter daarvan en het belang dat hierover duidelijkheid bestaat, uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals door beide ouders over en weer is verzocht in hun inleidende verzoeken. Dit betekent dat de beslissing per direct van kracht is en dat een eventueel hoger beroep die beslissing niet schorst.

5.21. Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6 De beslissing

De rechtbank:

6.1. stelt vast, in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders, dat de man en de minderjarigen:

voorlopig, totdat de ouders hierover in goed onderling overleg afwijkende afspraken maken dan wel totdat de rechtbank definitief beslist, volgens een tweewekelijks schema in de ene week van vrijdag 08.30 uur tot zondag 19.00 uur en in de andere week van vrijdag 08.30 tot zaterdag 09.30 uur gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar, met inachtneming van hetgeen hiervoor onder rechtsoverweging 5.19 is overwogen;

6.2. verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

6.3. verwijst de ouders en de minderjarigen voor een (jeugd)hulptraject ten behoeve van de hiervoor onder rechtsoverweging 5.9 vermelde resultaten naar het zorgloket van de samenwerkende gemeenten in de zorgregio West-Brabant-West. Het loket zal de ouders en de minderjarigen vervolgens via de toegang van de woonplaatsgemeente van de minderjarigen verwijzen naar (een) zorgaanbieder(s);

6.4. verzoekt het loket om uiterlijk op dinsdag 26 mei 2026 PRO FORMA, of zoveel eerder als mogelijk is, de UHA-rapportage over het verloop en de resultaten van het (jeugd)hulptraject bij de griffie van de rechtbank in te dienen;

6.5. verzoekt het loket, wanneer het traject niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat, om de UHA-eindrapportage ook direct toe te sturen aan de Raad;

6.6. verzoekt de Raad om binnen veertien dagen na binnenkomst van de UHA-rapportage de rechtbank te informeren of hij aanleiding ziet om naar aanleiding daarvan een onderzoek of een interventie te starten;

6.7. verzoekt de Raad, wanneer het UHA-traject niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat, dan wel als de Raad daartoe zelf aanleiding ziet, om een onderzoek in te stellen ter beantwoording van de hiervoor onder rechtsoverweging 5.14 vermelde vragen en daarover te rapporteren en te adviseren;

6.8. verzoekt de Raad om zijn rapport en advies binnen vier maanden nadat de Raad de rechtbank heeft laten weten dat een onderzoek of interventie zal worden verricht, bij de rechtbank in te dienen;

6.9. houdt zich iedere (verdere) beslissing aan met betrekking tot de definitieve verdeling van de zorg- en opvoedingstaken over de minderjarigen en de aanmelding van [minderjarige 3] bij een basisschool;

6.10. wijst het verzoek van de man tot wijziging van het hoofdverblijf van de minderjarigen, af.

Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 23 september 2025 door mr. Struijs, (kinder)rechter, in aanwezigheid van mr. Wallerbos als griffier.

Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:

Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.