ECLI:NL:RBZWB:2025:6386 - Rechtbank Zeeland-West-Brabant - 23 september 2025
Uitspraak
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 24/4900
[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
Inleiding
- In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 31 mei 2024.
1.1. Belanghebbende heeft op 25 januari 2021 een bedrag van € 11.600
1.2. De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende tegen de voldoening op aangifte niet-ontvankelijk verklaard.
1.3. De rechtbank heeft het beroep op 1 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende, haar partner [partner] en, namens de inspecteur, mr. [inspecteur 1], [inspecteur 2] en mr. [inspecteur 3].
Beoordeling door de rechtbank
- De rechtbank beoordeelt of het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
2.1. Naar het oordeel van de rechtbank is het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard*.* Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten
- Op 22 januari 2021 heeft de notaris namens belanghebbende en haar partner de aangifte overdrachtsbelasting ingediend. Over de koopsom van € 290.000 is 8% aan overdrachtsbelasting aangegeven, zijnde € 23.200. Hiervan is € 11.600 toegerekend aan de door belanghebbende verkregen onverdeelde helft van de onroerende zaak. Belanghebbende heeft de overdrachtsbelasting op 25 januari 2021 voldaan.
3.1. De inspecteur heeft het bezwaarschrift tegen de voldoening op aangifte ontvangen op 7 maart 2024.
Motivering
- Belanghebbende is van mening dat zij niet eerder een bezwaar had kunnen indienen. Belanghebbende stelt dat in januari 2021 nog onduidelijk was hoe de wet in het geval van een recreatiewoning moest worden toegepast en dat de Belastingdienst het tarief van 2% pas vanaf medio 2021 toepaste op recreatiewoningen. Voorts voert belanghebbende aan pas op 4 maart 2024 van een buurman te hebben vernomen dat het tarief van 2% van toepassing was.
4.1. De inspecteur stelt zich op het standpunt dat het bezwaarschrift terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Vanaf de wetswijziging was duidelijk aan welke voorwaarden moest worden voldaan. De inspecteur is van mening dat geen sprake was van een verschoonbare termijnoverschrijding.
4.2. De rechtbank overweegt dat de termijn voor indienen van een bezwaarschrift zes weken bedraagt.
4.3. Niet-ontvankelijkverklaring van een niet tijdig ingediend bezwaarschrift blijft achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.4. De rechtbank volgt belanghebbende niet in haar standpunt dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was. Artikel 14, eerste en tweede lid, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (WBR) bepaalde op 1 januari 2021 als volgt:
“1. De belasting bedraagt 8 percent.
2. In afwijking van het eerste lid bedraagt de belasting 2 percent voor de verkrijging door een natuurlijk persoon van een woning of rechten waaraan deze is onderworpen, of van rechten van lidmaatschap als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel b, voor zover deze laatste rechten betrekking hebben op een woning, als de verkrijger de woning na de verkrijging anders dan tijdelijk als hoofdverblijf gaat gebruiken en dit overeenkomstig artikel 15a, voorafgaand aan de verkrijging duidelijk, stellig en zonder voorbehoud verklaart in een schriftelijke verklaring.”
4.5. Hieruit volgt dat op 1 januari 2021 duidelijk was dat voor de toepassing van het tarief van 2% voor de overdrachtsbelasting de voorwaarde gold dat de verkrijger de woning anders dan tijdelijk als hoofdverblijf gaat gebruiken en dat belanghebbende dit voorafgaand aan de verkrijging schriftelijk moet verklaren. In het besluit van 15 juli 2021
4.6. De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd (zie onderdeel 4), kan niet leiden tot een ander oordeel. De toepassing van het tarief van 2% voor de overdrachtsbelasting is een begunstigende regeling waarvoor strikte voorwaarden gelden. De verkrijger moet de woning anders dan tijdelijk als hoofdverblijf gaan gebruiken en dit voorafgaand aan de verkrijging duidelijk, stellig en zonder voorbehoud verklaren in een schriftelijke verklaring. In afwijking van hetgeen in de wet is bepaald heeft de Staatssecretaris goedgekeurd dat als op het tijdstip van de verkrijging van de onroerende zaak geen beroep op het verlaagde tarief is gedaan of als de daarvoor vereiste verklaring op dat tijdstip ontbrak, dit kan worden hersteld door middel van een tijdig ingediend bezwaarschrift tegen de voldoening op aangifte.
4.7. Het voorgaande betekent dat de inspecteur het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard vanwege de overschrijding van de bezwaartermijn.
Conclusie en gevolgen
- Het beroep is ongegrond. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. den Braber-Riemens, rechter, in aanwezigheid van mr. L.C.J.A. Miseré, griffier, op 23 september 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst en wordt aan de partij die niet digitaal procedeert aangetekend per post verzonden op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ’s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Het aandeel van belanghebbende is 50% van de totale voldoening op aangifte van € 23.200.
Artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Artikel 22j, onderdeel b, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR).
Artikel 6:9 van de Awb.
Artikel 6:11 van de Awb.
Hoge Raad 5 april 2024, ECLI:NL:HR:2024:515.
Besluit van 15 juli 2021, nr. 2021-140430, Stcrt, 36308.
Besluit van 2 maart 2023, nr. 2023-2, Stcrt, 5423.