Terug naar bibliotheek
Rechtbank Zeeland-West-Brabant

ECLI:NL:RBZWB:2025:6380 - Rechtbank Zeeland-West-Brabant - 23 september 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBZWB:2025:638023 september 2025

Uitspraak inhoud

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda

Belastingrecht

zaaknummer: BRE 24/7614

[bedrijf] V.O.F., gevestigd te [plaats] , belanghebbende

(gemachtigde: [gemachtigde] ),

en

de ontvanger van de Belastingdienst, de ontvanger.

Inleiding

  1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de ontvanger van 24 oktober 2024.

1.1. De inspecteur heeft aan belanghebbende voor de tijdvakken in de periode 1 januari 2020 tot en met 31 december 2020 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd (de naheffingsaanslag).

1.2. Gelijktijdig met de vaststelling van de naheffingsaanslag heeft de inspecteur aan belanghebbende belastingrente in rekening gebracht en een verzuimboete opgelegd.

1.3. De ontvanger heeft een dwangbevel uitgevaardigd met betrekking tot de naheffingsaanslag. Tevens heeft de ontvanger vervolgingskosten in rekening gebracht.

1.4. De ontvanger heeft het bezwaar van belanghebbende tegen de kosten van het dwangbevel ongegrond verklaard.

1.5. De rechtbank heeft het beroep op 1 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben namens de ontvanger deelgenomen: mr. [persoon 1] , [persoon 2] en mr. [persoon 3] . Namens belanghebbende was, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niemand aanwezig.

1.6. Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 28 mei 2025 aan de gemachtigde op het adres Postbus 233, 6200 AE te Maastricht, onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Uit de gegevens van PostNL volgt dat de brief op 30 mei 2025 om 10.33 uur is bezorgd. Naar het oordeel van de rechtbank is belanghebbende op de juiste wijze uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. De zitting heeft daarom plaatsgevonden zonder de aanwezigheid van belanghebbende.

Beoordeling door de rechtbank

  1. De rechtbank beoordeelt of de kosten van het dwangbevel terecht en niet tot een te hoog bedrag aan belanghebbende in rekening zijn gebracht. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.

2.1. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de kosten van het dwangbevel terecht en niet tot een te hoog bedrag aan belanghebbende in rekening gebracht*.* Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

  1. Op 28 maart 2024 heeft de inspecteur een naheffingsaanslag opgelegd voor de omzetbelasting inzake de tijdvakken gelegen in 2020 met aanslagnummer [bsn] . De naheffingsaanslag is verzonden naar het adres [adres 1] .

3.1. De nageheven omzetbelasting bedraagt € 7.467. Daarnaast heeft de inspecteur € 1.127 belastingrente in rekening gebracht en een verzuimboete opgelegd van € 746.

3.2. Op 20 april 2024 heeft de ontvanger voor deze naheffingsaanslag een aanmaning verstuurd naar het adres [adres 1] . De ontvanger heeft een bedrag van € 19 aan aanmaningskosten in rekening gebracht.

3.3. Met dagtekening 21 mei 2024 heeft de ontvanger een dwangbevel uitgevaardigd. Het dwangbevel is verzonden naar het adres [adres 2] . Hierbij is een bedrag van € 873 aan vervolgingskosten in rekening gebracht.

3.4. Op 15 juli 2024 heeft de ontvanger het bezwaar tegen het dwangbevel ontvangen.

3.5. De in 3.2 en 3.3 genoemde adressen zijn van belanghebbende.

Motivering

  1. Belanghebbende verzoekt om heroverweging van het dwangbevel. Verder vraagt belanghebbende om kwijtschelding of een verlaging van de vordering te verlenen. Tevens verzoekt belanghebbende om uitstel van betaling.

4.1. De rechtbank stelt voorop dat zij niet bevoegd is om te oordelen over beslissingen van de ontvanger met betrekking tot de uitvaardiging en tenuitvoerlegging van een dwangbevel, het verlenen van een kwijtschelding en het verlenen van uitstel van betaling.[1] In deze procedure tegen de uitspraak op bezwaar van de ontvanger kunnen evenmin de naheffingsaanslag, de verzuimboete en/of de belastingrente (zie overwegingen 3 en 3.1) door de rechtbank worden beoordeeld. De rechtbank zal daarom uitsluitend oordelen over de kosten van het dwangbevel.

4.2. Belanghebbende voert aan dat haar voormalige adviseur, zonder medeweten van belanghebbende, het postadres heeft gewijzigd. Hierdoor zijn cruciale brieven, waaronder mogelijkerwijs het dwangbevel niet bij belanghebbende aangekomen.

4.3. De inspecteur stelt dat de naheffingsaanslag en de aanmaning naar het postbusadres van belanghebbende zijn gestuurd. Dit was het verplichte toezendadres. Een dwangbevel wordt echter altijd naar het vestigingsadres gestuurd.

4.4. De rechtbank overweegt als volgt. De invordering van een belastingaanslag kan geschieden door middel van een door de ontvanger uit te vaardigen dwangbevel.[2] Een dwangbevel kan slechts worden uitgevaardigd indien de belastingschuldige is aangemaand en de belastingaanslag niet volledig is betaald binnen de gestelde termijn.[3] Voor het betekenen van een dwangbevel met bevel tot betaling zijn kosten verschuldigd.[4]

4.5. Een bezwaar- of beroepschrift tegen de in rekening gebrachte kosten van het dwangbevel kan niet gegrond zijn op de stelling dat het aanslagbiljet of de aanmaning niet is ontvangen, tenzij degene van wie de kosten worden gevorderd aannemelijk maakt dat de ontvangst redelijkerwijs moet worden betwijfeld.[5] Het is dus aan belanghebbende om aannemelijk te maken dat ontvangst van de naheffingsaanslag, de aanmaning en/of het dwangbevel redelijkerwijs moet worden betwijfeld. Belanghebbende heeft niet duidelijk gemaakt welke stukken zij niet heeft ontvangen. Gelet op het feit dat belanghebbende een bezwaarschrift heeft ingediend tegen de kosten van het dwangbevel acht de rechtbank aannemelijk dat belanghebbende het dwangbevel heeft ontvangen. De naheffingsaanslag en de aanmaning zijn verstuurd naar het bij de Belastingdienst bekende verplichte toezendadres. Dit adres was van belanghebbende, zodat niet aannemelijk is gemaakt dat de ontvangst van deze stukken redelijkerwijs moet worden betwijfeld. De omstandigheid dat de toenmalige adviseur zonder medeweten van belanghebbende het postadres heeft gewijzigd, is een omstandigheid die voor rekening en risico van belanghebbende dient te blijven en niet aan de ontvanger kan worden tegengeworpen.

4.6. De rechtbank stelt vast dat de ontvanger de kosten van het dwangbevel conform de Kostenwet heeft berekend.[6] Naar het oordeel van de rechtbank zijn de betekeningskosten van het dwangbevel terecht en niet tot een te hoog bedrag aan belanghebbende in rekening gebracht.

Conclusie en gevolgen

  1. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de kosten van het dwangbevel in stand blijven. Belanghebbende krijgt het griffierecht niet terug. De rechtbank ziet ook geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Beslissing

De rechtbank:

Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. den Braber-Riemens, rechter, in aanwezigheid van mr. L.C.J.A. Miseré, griffier, op 23 september 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst en wordt aan de partij die niet digitaal procedeert aangetekend per post verzonden op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ’s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Artikel 8:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak (bijlage 2 bij de Awb).

Artikel 12, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 (IW 1990).

Artikel 4:117, eerste lid, van de Awb.

Artikel 3, eerste lid, van de Kostenwet invordering rijksbelastingen (de Kostenwet).

Artikel 7, tweede lid, van de Kostenwet.

Artikel 3, eerste lid, van de Kostenwet.


Voetnoten

Artikel 8:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak (bijlage 2 bij de Awb).

Artikel 12, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 (IW 1990).

Artikel 4:117, eerste lid, van de Awb.

Artikel 3, eerste lid, van de Kostenwet invordering rijksbelastingen (de Kostenwet).

Artikel 7, tweede lid, van de Kostenwet.

Artikel 3, eerste lid, van de Kostenwet.