Terug naar bibliotheek
Rechtbank Zeeland-West-Brabant

ECLI:NL:RBZWB:2025:6331 - Rechtbank Zeeland-West-Brabant - 17 september 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBZWB:2025:633117 september 2025

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Civiel recht Kantonrechter

Zittingsplaats Tilburg

Zaaknummer: 11692053 \ CV EXPL 25-2349

Vonnis van 17 september 2025

in de zaak van

VGZ ZORGVERZEKERAAR N.V. RECHTSOPVOLGSTER VAN VGZ VOOR DE ZORG N.V., BETREFFENDE IZZ ZORGVERZEKERING, te Arnhem, eisende partij, hierna te noemen: VGZ, gemachtigde: Inkassier,

tegen

[gedaagde], te [plaats] , gedaagde partij, hierna te noemen: [gedaagde] , procederend in persoon.

De zaak in het kort [gedaagde] erkent dat zij een betalingsachterstand heeft bij VGZ. Zij is een eerdere betalingsregeling niet nagekomen, maar wil graag een nieuwe regeling treffen. Een betalingsregeling kan de kantonrechter niet aan partijen opleggen. De vordering van VGZ tot betaling van een bedrag van € 2.500,00 wordt toegewezen.

1 De procedure

1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:

1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.

2 Het geschil

2.1. VGZ vordert - samengevat – betaling van € 2.500,00, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten.

2.2. VGZ legt aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde] is tekortgeschoten in de nakoming van haar betalingsverplichting van de zorgverzekeringsovereenkomst.

2.3. [gedaagde] erkent dat zij nog een deel aan VGZ moet betalen en wil graag een nieuwe betalingsregeling treffen.

2.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

3 De beoordeling

Geen betalingsregeling

3.1. Tussen partijen staat vast dat [gedaagde] een betalingsachterstand bij VGZ heeft laten ontstaan. Hiervoor is eerder een betalingsregeling overeengekomen. [gedaagde] heeft aangevoerd dat zij wegens omstandigheden de betalingsregeling niet correct is nagekomen, maar dat zij graag opnieuw een betalingsregeling wil treffen. Voor het eventueel treffen van een betalingsregeling zal [gedaagde] zelf contact moeten opnemen met VGZ, omdat de kantonrechter VGZ niet in een vonnis kan verplichten een regeling met [gedaagde] te treffen.[1]

[gedaagde] moet VGZ betalen

3.2. VGZ heeft in haar akte van 4 augustus 2025 aangegeven dat de hoofdsom in totaal € 4.339,28 bedraagt, de hierover tot 1 augustus 2025 berekende wettelijke rente € 326,96 en de buitengerechtelijke incassokosten € 191,03. Deze bedragen kunnen in beginsel als onbetwist en op de wet gegrond worden toegewezen. Op dit totaalbedrag van € 4.857,27 moet nog een bedrag van in totaal € 2.027,63 in mindering worden gebracht, omdat [gedaagde] nog betalingen heeft verricht.

3.3. Voor de door [gedaagde] gedane betalingen geldt het volgende. Een op een bepaalde verbintenis toe te rekenen geldsom strekt in de eerste plaats in mindering van de (buitengerechtelijke incasso)kosten, vervolgens in mindering van de verschenen rente en ten slotte in mindering van de hoofdsom en de lopende rente.[2] Met inachtneming hiervan staat er momenteel in totaal nog een bedrag van € 2.829,64 aan hoofdsom open. VGZ heeft haar vordering in het kader van deze procedure beperkt tot betaling van € 2.500,00 aan hoofdsom. Dit bedrag wordt gelet op het voorgaande toegewezen.

De proceskosten

3.4. [gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van VGZ worden begroot op:

4 De beslissing

De kantonrechter

4.1. veroordeelt [gedaagde] om aan VGZ te betalen een bedrag van € 2.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 27 maart 2025, tot de dag van volledige betaling,

4.2. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 837,14, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,

4.3. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

Dit vonnis is gewezen door mr. Badal en in het openbaar uitgesproken op 17 september 2025.

Art. 6:29 van het Burgerlijk Wetboek (BW).

Art. 6:44 BW.


Voetnoten

Art. 6:29 van het Burgerlijk Wetboek (BW).

Art. 6:44 BW.