Terug naar bibliotheek
Rechtbank Zeeland-West-Brabant

ECLI:NL:RBZWB:2025:6329 - Rechtbank Zeeland-West-Brabant - 19 september 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBZWB:2025:632919 september 2025

Uitspraak inhoud

Zittingsplaats: Breda

Bestuursrecht

zaaknummer: BRE 24/6532 ZW

(gemachtigde: mr. J.W. van de Wege),

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV.

  1. Deze uitspraak gaat over de beëindiging van de uitkering van eiser op grond van de Ziektewet (ZW) per 9 september 2023. Eiser is het hier niet mee eens. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank of het UWV terecht de ZW-uitkering heeft beëindigd.

Feiten en procesverloop

  1. Eiser is werkzaam geweest als operator. Voor dat werk is hij op 14 maart 2022 uitgevallen vanwege klachten aan de rechterknie en rechtervoet. Zijn dienstverband eindigde op 27 maart 2022. Het UWV heeft aan eiser een ZW-uitkering toegekend.

2.1. Na een zogeheten Eerstejaars Ziektewetbeoordeling heeft het UWV geconcludeerd dat eiser voor 13,66% arbeidsongeschikt is. Het UWV heeft met het besluit van 8 augustus 2023 (primair besluit) aan eiser meegedeeld dat zijn ZW-uitkering met ingang van 9 september 2023 wordt beëindigd. Hiertegen heeft eiser bezwaar gemaakt. Met het bestreden besluit van 21 augustus 2024 (bestreden besluit) is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.

2.2. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.

2.3. De rechtbank heeft het beroep op 26 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen namens het UWV mr. E. Lipman. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

  1. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.

Toetsingskader

  1. Aan het bestreden besluit heeft het UWV ten grondslag gelegd dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is.

4.1. Bij de beoordeling of het bestreden besluit juist is, is van belang of eiser medische beperkingen heeft en of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.

4.2. Niet in geschil is dat eiser 52 weken arbeidsongeschikt is geweest. Dit betekent dat het UWV terecht ook heeft beoordeeld of eiser in staat is met algemeen geaccepteerde arbeid meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen. Bij een arbeidsongeschiktheid van minder dan 35% bestaat er geen recht meer op een ZW-uitkering.

Zijn de beperkingen juist vastgesteld? 5. Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapporten van een verzekeringsarts alsmede van een arts en verzekeringsarts bezwaar en beroep (artsen b&b) van het UWV.

5.1. De verzekeringsarts heeft het dossier bestudeerd en eiser gezien op het spreekuur op 31 mei 2023. De verzekeringsarts constateert drukpijn en meerdere littekens op de rechterknie. Extensie van de knie is licht beperkt. Ook is de huid op meerdere locaties op het rechteronderbeen en de rechtervoet verkleurd en is sprake van enige mate van oedeemvorming. Eiser kan aaneengesloten blijven zitten tijdens het spreekuur en zijn looppatroon is niet evident afwijkend. Eiser kan echter niet volledig tot hurkzit komen. De verzekeringsarts overweegt dat de belastbaarheid van eiser vooral wordt bepaald door aanhoudende klachten van de rechterknie en het rechteronderbeen na een operatie aan de rechterknie vanwege een kniefractuur. Eiser is dan ook geadviseerd om zijn behandelaar opnieuw te consulteren. Op basis van de onderzoeksbevindingen zijn er voldoende aanwijzingen voor rechterbeen sparende werkzaamheden. De beperkingen en belastbaarheid van eiser zijn vastgelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 11 juni 2023.

5.2. De artsen b&b hebben het dossier bestudeerd en eiser gezien op de hoorzitting van 15 mei 2024. Vanwege het ontbreken van een tolk is de hoorzitting verplaatst naar 17 juli 2024. De artsen b&b hebben eiser ook gezien op de hoorzitting van 17 juli 2024. Volgens de artsen b&b zijn de beperkingen en mogelijkheden van eiser op de datum in geding anders dan in de FML van 11 juni 2023. Zij zien reden voor een aantal toegenomen en aanvullende beperkingen in de FML op de datum in geding. Eiser kon vanwege de klachten aan het rechterbeen geen strakke en zware veiligheidsschoenen aan. Daarom is een beperking aangenomen ten aanzien van beschermende middelen. Daarnaast is voor de beperkingen op lopen en staan toegelicht dat dit samen maximaal 4 uur per dag mogelijk is. Omdat eiser zich moet kunnen vasthouden aan de leuning tijdens het traplopen, kan eiser tijdens het traplopen wel lichte spullen in een tasje, maar geen grote of zware spullen dragen. Om stijfheid van en oedeem in het rechterbeen tegen te gaan, moet eiser het lopen, staan en zitten afwisselen gedurende de dag. Deze beperkingen hebben de artsen b&b aan de FML toegevoegd. Tot 8 uur op een werkdag zitten, achten zij mogelijk als eiser het zitten regelmatig kan afwisselen met lopen en staan. Daarom zijn hiervoor geen toegenomen beperkingen aangenomen. Concluderend, behoeft de primaire beoordeling een correctie. Eiser is beperkt conform de opgestelde FML van 23 juli 2024.

5.3. Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat meer beperkingen moeten worden aangenomen. Na enige inspanning zijn de knie en voet vaak gezwollen. De voet is eigenlijk continue in meer of mindere mate gezwollen. Eiser moet zeer frequent van houding wisselen. Daarom meent eiser dat hij niet tot 8 uur kan zitten. Daarnaast is volgens eiser onterecht vastgesteld dat hij kan traplopen. Eiser stelt dat hij niet of nauwelijks de trap op kan komen, ook niet met een trapleuning.

5.4. De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapportages van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde klachten aan zijn rechterknie en -voet. In bezwaar zijn op enkele ingebrachte beroepsgronden verdergaande en/of zwaardere beperkingen aangenomen. Naar aanleiding van de ingebrachte beroepsgronden bestaat geen aanleiding om nog verdergaande of zwaardere beperkingen aan te nemen. Dat eiser in zijn geheel niet kan traplopen, heeft hij naar het oordeel van de rechtbank niet onderbouwd, en kan daarom niet worden gevolgd. Eiser heeft ook niet met medische stukken onderbouwd dat hij nog verder beperkt is ten aanzien van zitten. Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden. De enkele omstandigheid dat de artsen b&b eisers klachten op een andere manier hebben gewogen dan dat eiser die ervaart, maakt niet dat het medisch oordeel onzorgvuldig of onjuist is. De subjectieve beleving van klachten is volgens vaste rechtspraak namelijk niet beslissend bij de beantwoording van de vraag welke beperkingen in objectieve zin bij eiser zijn vast te stellen. Van belang zijn alleen de medisch te objectiveren beperkingen.[1]

5.5. Kortom, niet gebleken is dat in de FML van 23 juli 2024 de beperkingen van eiser zijn onderschat. De beroepsgrond dat eiser meer beperkt moet worden, slaagt niet. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.

Zijn de aan de schatting ten grondslag gelegde functies geschikt? 6. De arbeidsdeskundige van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML, de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: inpakker (handmatig; SBC-code 111190), productiemedewerker industrie (samenstellen van producten; SBC-code 111180) en assemblagemedewerker besturingskasten en panelen (SBC-code 267071).

6.1. Volgens de arbeidsdeskundige b&b zijn de geduide functies, ook met de bijgestelde belastbaarheid, passend. Over de veiligheidsschoenen merkt de arbeidsdeskundige b&b op dat er veiligheidsschoenen met profiel en stalen neuzen worden gedragen en dat er een verhoogd risico is om op de gladde vloer uit te glijden. De schoen moet daarom een profielzool hebben. Comfortabele lichte werkschoenen met profielzool zijn volop in de vrije handel verkrijgbaar en kunnen indien er aanpassing van die schoenen nodig is, door het UWV bij wijze van werkvoorziening worden verstrekt. De arbeidsdeskundige ziet dan ook geen knelpunt. Verder licht de arbeidsdeskundige b&b toe dat in de functie in SBC-code 267071 sprake is van een aaneengesloten zitduur van ongeveer 10 minuten. Rekening houdend met het binnen elk werkuur voorkomende lopen en staat is de totale zitduur per dag iets minder dan 8 uur per werkdag.

6.2. Eiser heeft aangevoerd dat deze functies ten onrechte geschikt worden geacht. Hiertoe heeft eiser aangevoerd dat ten onrechte wordt gesteld dat bij de functie inpakker koekjes (SBC 11119) lichte werkschoenen zonder stalen neuzen kunnen worden gedragen. Dit volgt niet uit de functie-informatie. Daarnaast meent eiser dat, hoewel de arbeidsdeskundige van mening lijkt te zijn dat knielen en/of hurken voorkomen kan worden door te werken met een blik met een lange steel, sprake is van een belasting. Bovendien betwijfelt eiser of hij met het blik met lange steel onder machines kan vegen. Tot slot stelt eiser dat bij de functie elektrotechnisch medewerker (SBC 267071) onvoldoende rekening is gehouden met de beperkingen van eiser voor zitten. In deze functie moet men 8 uren zitten. Dit acht eiser een te zware belasting.

6.3. De rechtbank is van oordeel dat de functie inpakker koekjes niet aan de schatting ten grondslag gelegd kan worden, omdat eiser beperkt is voor het werken met strak zittende of zware veiligheidsschoenen (item 3.4.1. van de FML). Uit de resultaat functiebeoordeling kan de rechtbank niet afleiden dat lichte werkschoenen, zonder stalen neuzen, toegestaan zijn. Om die reden mag deze functie niet aan de schatting ten grondslag worden gelegd.

6.4. De rechtbank ziet geen reden om te oordelen dat de overige voor eiser geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar het rapport van de arbeidsdeskundige b&b van 27 juli 2023*.*Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiser de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies. Eisers standpunt dat hij niet in staat is de geduide functies te verrichten, vloeit mede voort uit zijn opvatting dat zijn medische beperkingen zijn onderschat. Zoals de rechtbank in overweging 5.5 heeft geconcludeerd, is die opvatting niet juist.

6.5. Het voorgaande heeft als gevolg dat de schatting moet worden gebaseerd op de overige twee in rechtsoverweging 6. aangegeven functies, aangevuld met de functie medewerker binderij, grafisch nabewerker (SBC-code 268030). Vervolgens moet rekening worden gehouden met de reductiefactor 0,5607, die verband houdt met de kleinste urenomvang van de geduide functies. De mediane loonwaarde is dan € 11,120 x 0,5607 = € 6,235. Eiser kan aldus € 6,235 / € 12,88 = 48,41% van het maatmaninkomen verdienen. De mate van arbeidsongeschiktheid is dan 51,59%.

Is de mate van arbeidsongeschiktheid juist vastgesteld? 7. Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies zou kunnen verdienen, heeft het UWV ten onrechte geconcludeerd dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De ZW-uitkering van eiser is daarom ten onrechte beëindigd op 9 september 2023.

Conclusie en gevolgen

  1. Het beroep is gegrond omdat in het bestreden besluit ten onrechte geen rekening is gehouden met de beperking van beoordelingspunt 3.4.1. Het UWV heeft ten onrechte de ZW-uitkering beëindigd per 9 september 2023. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank neemt met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht zelf een beslissing en herroept het primaire besluit. Dit betekent dat de beëindiging van de ZW-uitkering ongedaan wordt gemaakt.

8.1. Omdat het beroep gegrond is, moet het UWV het griffierecht van € 51,00 aan eiser vergoeden en krijgt eiser een vergoeding voor zijn proceskosten. Het UWV moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Eiser heeft in bezwaar gevraagd om vergoeding van de proceskosten. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 647,00. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 907,00. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend, is verschenen op de hoorzitting en heeft een beroepschrift ingediend. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 2.201,00.

Beslissing

De rechtbank:

Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.S. van Bree, rechter, in aanwezigheid van J. Boer-IJzelenberg, griffier, op 19 september 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.

rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. Bijlage wettelijk kader

De verzekerde die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek heeft recht op ziekengeld (artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW).

Naar vaste rechtspraak wordt onder het begrip ‘zijn arbeid’ verstaan de arbeid die de verzekerde het laatst voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid heeft verricht.

Als een verzekerde geen werkgever (meer) heeft en 52 weken arbeidsongeschikt is geweest heeft deze recht op ziekengeld als hij:

  • ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, als bedoeld in artikel 19 én

  • slechts in staat is ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur met algemeen geaccepteerde arbeid waartoe hij met zijn krachten en bekwaamheden in staat is (artikel 19aa, eerste lid, en artikel 19ab, derde lid, van de ZW).

De mate van arbeidsongeschiktheid wordt vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek (artikel 19ab, eerste lid, van de ZW).

Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 16 januari 2025, ECLI:NL:CRVB:2025:106 en 7 juni 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1118.


Voetnoten

Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 16 januari 2025, ECLI:NL:CRVB:2025:106 en 7 juni 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1118.