ECLI:NL:RBZWB:2025:6266 - Rechtbank Zeeland-West-Brabant - 16 september 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 24/6694
[belanghebbende] , uit [plaats] (Duitsland), belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
Inleiding
- In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 6 augustus 2024.
1.1. De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2019 een aanslag inkomstenbelasting (IB) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 42.151 (de aanslag). Gelijktijdig met de vaststelling van deze aanslag heeft de inspecteur aan belanghebbende € 28 belastingrente vergoed (de belastingrentebeschikking).
1.2. De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3. De rechtbank heeft het beroep op 7 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende en zijn partner [de partner] en, namens de inspecteur, mr. [inspecteur 1] , mr. [inspecteur 2] en mr. [inspecteur 3] .
Beoordeling door de rechtbank
- De rechtbank beoordeelt of de inspecteur de aanslag en de belastingrentebeschikking niet naar te hoge bedragen heeft vastgesteld. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
2.1. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de aanslag en de belastingrentebeschikking niet naar te hoge bedragen vastgesteld. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot deze oordelen komt en welke gevolgen deze oordelen hebben.
Feiten
- Belanghebbende stond volgens de basisregistratie personen (BRP) in het onderhavige jaar ingeschreven op een Duits adres, het [adres] (Duitsland) (de woning).
3.1. Belanghebbende heeft voor het jaar 2019 een inkomensverklaring overgelegd en heeft op 9 augustus 2021 als kwalificerende buitenlandse belastingplichtige aangifte IB/PVV voor het jaar 2019 gedaan. Hij heeft in de aangifte aangegeven dat hij premieplichtig is in Nederland. Het belastbaar inkomen uit werk en woning is als volgt samengesteld:
3.2. Het rentebedrag dat belanghebbende in zijn aangifte heeft vermeld, heeft hij betaald op een lening bij [bedrijf] .
3.3. De aftrekbare specifieke zorgkosten zijn in de aangifte als volgt opgebouwd:
3.4. Bij het vaststellen van de aanslag met dagtekening 1 september 2023 heeft de inspecteur de eigenwoningrente en ziektekosten niet in aftrek toegestaan en heeft hij het restant pga gecorrigeerd tot nihil. Ook heeft de inspecteur geconstateerd dat belanghebbende in het jaar 2019 niet premieplichtig is in Nederland. Tussen partijen is de correctie restant pga niet in geschil.
3.5. Bij e-mailbericht van 4 augustus 2024 heeft belanghebbende (onder meer) de volgende documenten overgelegd:
- een brief van [bedrijf] waarop een in 2019 betaald bedrag aan rente staat van
€ 4.700,04;
3.6. Uit de bankafschriften van de Duitse bankrekening volg – voor zover relevant – (vrij vertaald) het volgende:
Overwegingen
Aftrek rente eigenwoninglening
- Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende in het onderhavige jaar kan worden aangemerkt als kwalificerende buitenlandse belastingplichtige. De rechtbank zal partijen daarin volgen.
4.1. Tot de aftrekbare kosten met betrekking tot een eigen woning behoren onder meer de renten van schulden die behoren tot de eigenwoningschuld.
4.2. De rechtbank overweegt als volgt. Belanghebbende heeft ter zitting stukken overgelegd waaruit lijkt te volgen dat hij op enig moment een lening heeft afgesloten ten behoeve van, of deels ten behoeve van, de financiering van de eigen woning welke lening mogelijk, geheel of deels, zou kunnen kwalificeren als een eigenwoningschuld in fiscale zin en de betaalde rente dus aftrekbaar zou kunnen zijn. Echter, hoe het precies zit is de rechtbank onduidelijk gebleven. Dit terwijl de bewijslast op belanghebbende rust, de inspecteur al geruime tijd verzoekt om stukken en redelijkerwijs verwacht kan worden van belanghebbende om relevante stukken te kunnen overleggen over een aanzienlijke bancaire lening. Bij deze stand van zaken is er te weinig inzicht in de voorwaarden van de lening en waarvoor de lening is aangegaan. Nog los bezien van de vraag of aan de eisen voldaan wordt zoals de aflossingseis en of de lening integraal is gebruikt voor de eigen woning, is het de rechtbank onduidelijk gebleven of er daadwerkelijk rente is betaald in 2019. Met de inspecteur ziet de rechtbank in het dossier aanwijzingen dat sprake is van oprenting en dus niet van daadwerkelijk maandelijkse rentebetaling (zie 3.6). De rechtbank merkt op dat het zou kunnen kloppen wat belanghebbende zegt – bij deze stand van zaken acht de rechtbank dit echter niet aannemelijk gemaakt – en de rechtbank ziet ook dat de inspecteur al geruime tijd heeft verzocht om reguliere stukken te overleggen in het kader van de bancaire lening. De eerst ter zitting door belanghebbende overgelegde en beperkte stukken bieden niet genoeg inzicht in de feiten en het punt van oprenting is ook desgevraagd onduidelijk gebleven. Bij deze stand van zaken heeft belanghebbende zijn stelling niet aannemelijk gemaakt en heeft de inspecteur de renteaftrek terecht geweigerd.
Specifieke zorgkosten
4.3. Uitgaven voor specifieke zorgkosten kunnen als persoonsgebonden aftrekpost in mindering worden gebracht op het inkomen uit werk en woning.
4.4. Belanghebbende heeft geen stukken overgelegd waaruit volgt dat hij specifieke zorgkosten heeft gemaakt die voor aftrek in aanmerking komen. De inspecteur heeft de aftrek voor specifieke zorgkosten bij deze stand van zaken daarom terecht niet toegestaan.
Vertrouwensbeginsel
4.5. Belanghebbende heeft aangevoerd dat de inspecteur een aantal aangiften van voorgaande jaren, waaronder de aangifte 2015, heeft gevolgd en de daarin aangegeven specifieke zorgkosten in aftrek heeft geaccepteerd. De rechtbank begrijpt dat belanghebbende daarmee stelt dat de inspecteur het vertrouwensbeginsel heeft geschonden.
4.6. De inspecteur voert aan dat de aangiften van voorgaande jaren zonder nader onderzoek zijn gevolgd. Belanghebbende heeft dat niet betwist. Naar het oordeel van de rechtbank kan aan het gegeven dat de specifieke zorgkosten in aftrek zijn geaccepteerd zonder nader onderzoek in een voorgaand jaar, niet automatisch het vertrouwen worden ontleend dat de aftrek ook voor 2019 zou worden aanvaard.
Belastingrente
4.7. Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrentebeschikking. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de belastingrentebeschikking.
Conclusie en gevolgen
- Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de aanslag en de belastingrentebeschikking in stand blijven.
5.1. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding. Ook krijgt belanghebbende het griffierecht niet vergoed.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A. Burgers, rechter, in aanwezigheid van mr. D. Damen, griffier, op 16 september 2025. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst.
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.
Artikel 3.120 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001).
Artikel 3.119a, lid 1, letter a Wet IB 2001.
Artikel 3.119a, lid 2, letter a en b, Wet IB 2001.
Artikel 3.123 Wet IB 2001.
Artikelen 6.1 en 6.2 van de Wet IB 2001.