Terug naar bibliotheek
Rechtbank Zeeland-West-Brabant

ECLI:NL:RBZWB:2025:6263 - Rechtbank Zeeland-West-Brabant - 16 september 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBZWB:2025:626316 september 2025

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda

Belastingrecht

zaaknummers: BRE 24/5733 en 24/5734

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

  1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 26 juni 2024

1.1. De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2020 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 62.637 (de aanslag IB/PVV). Gelijktijdig met de vaststelling van deze aanslag heeft de inspecteur belanghebbende € 2.353 rente in rekening gebracht.

1.2. De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2020 een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet (Zvw) opgelegd naar een bijdrage-inkomen van € 37.132 (de aanslag Zvw). Gelijktijdig met de vaststelling van deze aanslag heeft de inspecteur belanghebbende € 260 rente in rekening gebracht.

1.3. De inspecteur heeft de bezwaren van belanghebbende ongegrond verklaard.

1.4. De rechtbank heeft het beroep op 7 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende en zijn partner [de partner] en, namens de inspecteur, mr. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2] .

1.5. Belanghebbende heeft op 7 augustus 2025 na het sluiten van het onderzoek verzocht tot wraking van de rechter in de zaak. De wrakingskamer heeft op 13 augustus 2025 het verzoek tot wraking kennelijk ongegrond verklaard en bepaald dat de behandeling van deze zaak wordt voortgezet in de stand van zaken waarin deze zich bevond ten tijde van de schorsing wegens indiening van het wrakingsverzoek.[1]

Beoordeling door de rechtbank

  1. De rechtbank beoordeelt of de inspecteur de aanslag IB/PVV, de aanslag Zvw en de belastingrentebeschikkingen niet naar te hoge bedragen heeft vastgesteld. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.

2.1. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur de aanslagen de belastingrentebeschikkingen niet naar te hoge bedragen vastgesteld. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot deze oordelen komt en welke gevolgen deze oordelen hebben.

Feiten

  1. Belanghebbende is gehuwd met [de partner] (de partner).

3.1. De partner is budgethouder van een persoonsgebonden budget (pgb). Zij koopt met het toegekende budget zorg in bij belanghebbende. Belanghebbende is zorgverlener en de ontvangsten uit het pgb vormen voor hem belastbaar inkomen. In 2020 heeft belanghebbende in dat kader een bedrag ontvangen van € 42.537.

3.2. Belanghebbende heeft op 31 augustus 2021 aangifte IB/PVV en Zvw gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 10.159 (de aangifte). Het belastbaar inkomen uit werk en woning is als volgt opgebouwd:

3.3. In de aangifte heeft belanghebbende het in 3.1 genoemde bedrag van € 42.537 in aanmerking genomen als een resultaat uit overige werkzaamheden. Voorts heeft belanghebbende daarop € 43.910 in mindering gebracht als kosten. De kosten zijn in de aangifte als volgt gespecificeerd:

3.4. De aftrek specifieke zorgkosten is in de aangifte als volgt opgebouwd:

3.5. De inspecteur heeft de aanslagen IB/PVV en Zvw met dagtekening 16 februari 2024 in afwijking van de aangifte opgelegd. Daarbij heeft hij de aftrekbare kosten (zie 3.3 en 3.4) beperkt tot nihil.

Overwegingen

Vooraf I: betalingsonmacht

  1. Belanghebbende heeft verzocht om vrijstelling van betaling van het griffierecht. Het verzoek is in een voorlopige beoordeling afgewezen. Naar het oordeel van de rechtbank is het verzoek om een vrijstelling van betaling van het griffierecht op goede gronden afgewezen. Belanghebbende heeft namelijk geen gegevens verstrekt waaruit blijkt dat belanghebbende voldoet aan de criteria voor een vrijstelling van het griffierecht wegens betalingsonmacht. Belanghebbende heeft dus terecht het griffierecht ter zake van dit beroep betaald.

Vooraf II: nadere stukken

4.1. Belanghebbende heeft na sluiting van het onderzoek ter zitting nog nadere stukken ingediend. De rechtbank ziet in deze stukken geen aanleiding om het onderzoek te heropenen. De rechtbank laat deze stukken buiten beschouwing. Op grond van het procesreglement worden de stukken wel toegevoegd aan het procesdossier.[2]

De kosten in verband met het pgb

4.2. Ingevolge het bepaalde in artikel 3.95 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) is, voor zover van belang, op een resultaat uit een werkzaamheid het winstregime van toepassing. Dit brengt onder meer mee dat de kosten die verband houden met de werkzaamheid, met inachtneming van de wettelijke kostenaftrekbeperkingen, in aftrek kunnen worden gebracht op het resultaat.

4.3. De rechtbank constateert dat belanghebbende ongeveer € 42.000 voordelen uit overige werkzaamheden heeft behaald. In zijn aangifte stelt belanghebbende dat hij daarvoor ongeveer € 44.000 aan aftrekbare kosten te hebben gemaakt. De inspecteur heeft die kosten niet in aftrek toegestaan en betwist dat de kosten gemaakt zijn wegens gebrek aan onderbouwing. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende, op wie in dit geval de bewijslast rust, de hoogte van de kosten niet aannemelijk gemaakt. Belanghebbende heeft allerhande stukken overgelegd – duizenden pagina’s – over een breed scala aan onderwerpen maar de rechtbank ziet daartussen geen enkel bewijsstuk, zoals bijvoorbeeld bonnen en betaalbewijzen, voor de gesteld gemaakte kosten. Dit terwijl de inspecteur al geruime tijd om concrete onderbouwing heeft gevraagd. Dit brengt mee dat de inspecteur reeds om die reden terecht de kosten niet in aftrek heeft toegestaan.

Aftrek specifieke zorgkosten

4.4. Uitgaven voor specifieke zorgkosten kunnen als persoonsgebonden aftrekpost in mindering worden gebracht op het inkomen uit werk en woning.[3]De bewijslast rust op belanghebbende. Dit betekent dat belanghebbende aannemelijk moet maken dat hij de uitgaven heeft gedaan in het jaar waarover de aftrek wordt geclaimd, dat de uitgaven op hem drukken en dat de uitgaven voldoen aan de in de wet opgenomen voorwaarden voor aftrek.

4.5. Belanghebbende heeft geen stukken overgelegd waaruit volgt dat hij specifieke zorgkosten heeft gemaakt die voor aftrek in aanmerking komen. De inspecteur heeft de aftrek voor specifieke zorgkosten bij deze stand van zaken daarom terecht niet toegestaan.

De aanslag Zvw

4.6. Belanghebbende heeft tegen de hoogte van de aanslag Zvw geen gronden aangevoerd. De rechtbank is van oordeel dat het belastbaar inkomen uit werk en woning in de aanslag IB/PVV niet te hoog is vastgesteld. Dit betekent dat ook het bijdrage-inkomen in de aanslag Zvw niet tot een te hoog bedrag is vastgesteld.

Is sprake van een schending van het motiveringsbeginsel?

4.7. De rechtbank begrijpt uit het beroepschrift dat belanghebbende meent dat sprake is van een schending van het motiveringsbeginsel. Hij acht de uitspraken op bezwaar onvoldoende gemotiveerd.

4.8. De rechtbank merkt op dat het motiveringsbeginsel inhoudt dat een besluit moet berusten op een deugdelijke motivering. Dit vereiste houdt niet in dat de inspecteur in de uitspraak op bezwaar op alle door belanghebbende aangevoerde gronden in bezwaar moet ingaan maar hij moet wel voldoende inzicht geven in de argumenten die hem hebben gebracht tot het ongegrond verklaren van het bezwaar. De onderhavige uitspraken op bezwaar bevatten een voldoende toereikende motivering van de beslissing van de inspecteur. Van een schending van het motiveringsbeginsel is geen sprake.

Belastingrente

4.9. Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrentebeschikkingen. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de belastingrentebeschikkingen.

Conclusie en gevolgen

  1. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat de aanslagen en de belastingrentebeschikkingen in stand blijven.

5.1. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding. Ook krijgt belanghebbende het griffierecht niet vergoed. Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A. Burgers, rechter, in aanwezigheid van mr. D. Damen, griffier, op 16 september 2025. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 13 augustus 2025, ECLI:NL:RBZWB:2025:5465.

Zie artikel 2.16, vierde lid, van het Procesreglement bestuursrecht rechtbank, Staatscourant 2024, 37982.

Artikelen 6.1 en 6.2 van de Wet IB 2001.


Voetnoten

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 13 augustus 2025, ECLI:NL:RBZWB:2025:5465.

Zie artikel 2.16, vierde lid, van het Procesreglement bestuursrecht rechtbank, Staatscourant 2024, 37982.

Artikelen 6.1 en 6.2 van de Wet IB 2001.