ECLI:NL:RBZWB:2025:6182 - Rechtbank Zeeland-West-Brabant - 15 september 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 24/7906
[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
Inleiding
- In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 5 november 2024.
1.1. De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2020 een aanslag inkomstenbelasting (IB) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 157.963. Bij gelijktijdige beschikking is een bedrag van € 1.179 aan belastingrente in rekening gebracht, een bedrag van € 2.793 aan revisierente in rekening gebracht (hierna ook: de rentebeschikkingen) en een verzuimboete opgelegd van € 385 (de verzuimboete).
1.2. De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende gegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 151.533. De beschikking belastingrente is dienovereenkomstig verminderd. De verzuimboete is vernietigd.
1.3. De rechtbank heeft het beroep op 5 september 2025 op zitting behandeld. Belanghebbende heeft met behulp van een beeldverbinding deelgenomen aan de zitting. Namens de inspecteur hebben deelgenomen mr. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2] .
Beoordeling door de rechtbank
-
De rechtbank beoordeelt of de aanslag IB 2020 en de daarbij opgelegde rentebeschikkingen terecht en niet tot te hoge bedragen zijn vastgesteld. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
-
De rechtbank is van oordeel dat de aanslag IB 2020 en de daarbij opgelegde rentebeschikkingen terecht en niet tot te hoge bedragen zijn vastgesteld. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten
- Belanghebbende woonde in het jaar 2020 in [plaats] waar hij nu nog steeds woonachtig is.
4.1. Belanghebbende heeft in de periode 1 september 2011 tot 1 juli 2010 zijn werkzaamheden uit hoofde van zijn Nederlandse dienstbetrekking uitgevoerd in [plaats] (de periode van uitzending). De door belanghebbende opgebouwde AOW is gekort in verband met voornoemd verblijf in het buitenland.
4.2. In het jaar 2020 heeft belanghebbende de volgende inkomsten uit Nederland ontvangen:
4.3. Een deel van het ouderdomspensioen van NN komt jaarlijks toe aan de ex-partner van belanghebbende (hierna: de pensioenverrekening). In het jaar 2020 bedraagt het bedrag dat op basis van de pensioenverrekening aan de ex-echtgenote toekomt € 5.421.
4.4. Belanghebbende voldoet in het jaar 2020 niet aan de voorwaarden om aangemerkt te worden als kwalificerende buitenlandse belastingplichtige in de zin van artikel 7.8 van de Wet op de inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001).
4.5. In procedures over de aan belanghebbende opgelegde verminderingsbeschikking IB/PVV 2017 hebben de rechtbank
4.6. Belanghebbende kon in het belastingjaar 2017 het bedrag van de pensioenverrekening wel in mindering brengen op zijn belastbaar inkomen uit werk en woning op basis van door de inspecteur opgewekt vertrouwen in de bezwaarprocedure over de aanslag IB/PVV 2014. Dit vertrouwen is door de inspecteur opgezegd op 26 augustus 2020.
4.7. Belanghebbende is uitgenodigd, herinnerd en aangemaand tot het doen van aangifte IB 2020. Hij heeft geen aangifte IB 2020 ingediend.
4.8. Het in de aanslag IB 2020 begrepen belastbaar inkomen uit werk en woning van € 157.963 is als volgt opgebouwd:
4.9. Bij uitspraak op bezwaar is het belastbaar inkomen uit werk en woning verlaagd tot € 151.533. De overlijdenspensioenuitkering van de ING is voor 70% tot het belastbaar inkomen uit werk en woning gerekend omdat de inspecteur van oordeel is dat Nederland slechts over 70% daarvan heffingsrecht heeft omdat 30% toerekenbaar is aan de periode dat belanghebbende in [plaats] werkzaam was. De AOW-uitkering is op basis van opgewekt vertrouwen maar voor 70% in de heffing betrokken. De beschikking belastingrente is overeenkomstig de verlaging van het belastbaar inkomen uit werk en woning verminderd en de verzuimboete is vernietigd.
Motivering
Vooraf: afbakening van het geschil
4.10. De rechtbank zal in deze procedure oordelen of de AOW-uitkering die belanghebbende in het jaar 2020 heeft ontvangen, op grond wet- en regelgeving slechts voor 70% in de aanslag IB 2020 mag worden betrokken. Daarnaast oordeelt de rechtbank over de vraag of belanghebbende op grond van het vertrouwensbeginsel recht heeft op een aftrek vanwege de pensioenverrekening (zie 4.3) met zijn ex-echtgenote.
4.11. De rechtbank zal in deze uitspraak niet uitgebreid ingaan op de vraag of belanghebbende op grond van de Wet IB 2001 recht heeft op een aftrek wegens het aan de ex-echtgenote op basis van de pensioenverrekening uitbetaalde bedrag, omdat de rechtbank het oordeel van de rechtbank en het hof in de procedure over het belastingjaar 2017 daarin volgt (zie 4.5). Ook zal de rechtbank niet ingaan op het opzeggen van het vertrouwen door de inspecteur met betrekking tot het voor 70% in aanmerking nemen van de AOW-uitkering bij de bepaling van het belastbaar inkomen uit werk en woning. Het opzeggen van het vertrouwen heeft namelijk geen betrekking op het onderhavige belastingjaar. Ten slotte zal de rechtbank geen oordeel geven over de bij de aanslag IB 2020 opgelegde verzuimboete, omdat deze bij uitspraak op bezwaar is vernietigd (zie 4.9). De door belanghebbende in beroep tegen de verzuimboete aangevoerde gronden, kunnen hem daardoor niet een betere procespositie brengen.
Belastingheffing over de AOW-uitkering
4.12. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de AOW-uitkering slechts voor 70% in de belastingheffing mag worden betrokken. Hij verwijst daarvoor naar een brief van de inspecteur van 25 juli 2010 waarin ten aanzien van het ouderdomspensioen van NN het standpunt is ingenomen dat slechts 70% belastbaar is in Nederland omdat Nederland op grond van artikel 7.2., tweede lid, onderdeel b, van de Wet IB 2001 slechts het heffingsrecht heeft over dat deel dat is opgebouwd tijdens zijn Nederlandse diensttijd. De 30% die belanghebbende heeft opgebouwd in de tijd dat hij in [plaats] werkzaam was (4.1) wordt op grond van voornoemde brief niet in Nederland belast. Volgens belanghebbende heeft het voorgaande overeenkomstig te gelden voor de AOW-uitkering omdat de AOW-uitkering gelijk kan worden gesteld met de door hem ontvangen pensioenuitkeringen van NN en ING (zie 4.8 en 4.9).
4.13. De rechtbank is van oordeel dat de door belanghebbende ontvangen AOW-uitkering zowel op basis van het belastingverdrag tussen Nederland en [plaats]
4.14. De rechtbank overweegt wellicht ten overvloede dat het voorgaande voor wat betreft de aanslag IB 2020 niet maakt dat de AOW-uitkering volledig tot het belastbaar inkomen uit werk en woning wordt gerekend. Bij de uitspraak op bezwaar is de AOW-uitkering namelijk vanwege een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel voor 70% tot het belastbaar inkomen uit werk en woning in de aanslag IB 2020 in aanmerking genomen. Zoals ter zitting besproken is het belang van beantwoording van voorgaande rechtsvraag gelegen in de belastingheffing over de AOW-uitkering in latere jaren.
Opgewekt vertrouwen met betrekking tot de pensioenverrekening
- Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de opzegging van het vertrouwen met betrekking tot de pensioenverrekening per 26 augustus 2020 (4.6) geen gevolgen heeft voor de vaststelling van de aanslag IB 2020. De opzegging van het vertrouwen mag volgens belanghebbende niet terugwerken naar het begin van het belastingjaar 2020. Dat is in strijd met verbod op terugwerkende kracht, aldus belanghebbende.
5.1. Wanneer een inspecteur bij een belastingplichtige eenmaal een in rechte te beschermen vertrouwen heeft gewekt, zal dit vertrouwen in ieder geval moeten worden gehonoreerd tot het tijdstip waarop hij de belastingplichtige kenbaar heeft gemaakt dat hij zijn standpunt heeft gewijzigd.
Revisierente
- Belanghebbende heeft geen afzonderlijke gronden tegen de in rekening gebrachte revisierente aangevoerd. Naar het oordeel van de rechtbank is terecht en tot het juiste bedrag revisierente in rekening gebracht nu de afkoopsom van de lijfrenteverzekering van NN terecht tot het belastbaar inkomen uit werk en woning is gerekend.
[7]
Belastingrente
- Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de belastingrentebeschikking.
Conclusie en gevolgen
- Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de aanslag IB 2020, zoals deze luidt na de uitspraak op bezwaar, in stand blijft. Ook de rentebeschikkingen blijven in stand. Belanghebbende krijgt het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.H.W. Steijn, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A. van Beijsterveldt, griffier op 15 september 2025. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst en wordt aan de partij die niet digitaal procedeert aangetekend per post verzonden op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant 18 juni 2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:3022.
Gerechtshof ‘s -Hertogenbosch 25 januari 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:245.
In het verweerschrift dat de inspecteur heeft ingediend in de rechtbankprocedure over de verminderingsbeschikking IB/PVV 2017.
Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Speciale Administratieve Regio Hongkong van de Volksrepubliek China tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen.
Hoge Raad 13 november 2009, ECLI:NL:HR:2009:BK3086.
Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 9 september 2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:2802.
Artikel 30i, eerste lid aanhef en letter a en tweede lid van de AWR.