Uitspraak inhoud

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda

Belastingrecht

zaaknummer: BRE 24/8327

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

  1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 5 november 2024.

1.1. De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2020 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 111.083. Bij gelijktijdige beschikkingen zijn aan belanghebbende € 1.102 aan belastingrente en € 19.834 aan revisierente in rekening gebracht.

1.2. De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.

1.3. De rechtbank heeft het beroep op 7 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende en namens de inspecteur: [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2] .

1.4. De inspecteur heeft na de zitting een nader stuk ingediend. De rechtbank heeft in dat stuk geen aanleiding gezien voor heropening van het onderzoek.

Beoordeling door de rechtbank

  1. De rechtbank beoordeelt of aan belanghebbende terecht revisierente in rekening is gebracht. Het in de aanslag IB/PVV 2020 vastgestelde belastbaar inkomen is niet in geschil. Voorafgaand aan de inhoudelijke beoordeling van het geschil beoordeelt de rechtbank of, en zo ja welke, gevolgen moeten worden verbonden aan het verloop van de procedure. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.

2.1. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de algemene beginselen van behoorlijk bestuur geschonden. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht terug. Verder oordeelt de rechtbank dat de revisierente terecht aan belanghebbende in rekening is gebracht*.* Het beroep is daarom ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

  1. Belanghebbende heeft met ingangsdatum 1 januari 1996 een lijfrenteverzekering afgesloten bij Nationale Nederlanden met polisnummer [nummer] . De expiratiedatum van de lijfrenteverzekering is 1 oktober 2019. De waarde van het lijfrentekapitaal bedroeg op die datum € 117.326.

3.1. Belanghebbende heeft het opgebouwde lijfrentekapitaal in 2020 in één keer laten uitkeren.

3.2. Belanghebbende heeft op 8 april 2021 een aangifte IB/PVV voor het jaar 2020 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 129.235. Belanghebbende heeft geen revisierente aangegeven. Het belastbaar inkomen is als volgt opgebouwd.

3.3. Bij brief van 20 juni 2023 heeft de inspecteur belanghebbende geïnformeerd dat hij voornemens is om van de aangifte af te wijken. De inspecteur is van mening dat belanghebbende € 23.465 (20% van € 117.326) aan revisierente verschuldigd is.

3.4. Bij brief van 25 juli 2023 heeft de inspecteur aangegeven alsnog rekening te zullen houden met een bedrag van € 18.152 aan niet-afgetrokken premies zoals die hem uit de beschikbare gegevens van de Belastingdienst over de jaren 2009 tot en met 2019 zijn gebleken. Dientengevolge wordt het bedrag van de belaste afkoop van de lijfrente verminderd tot € 99.174 (€ 117.326 -/- € 18.152). De revisierente wordt dan € 19.834 (20% van € 99.174).

3.5. Met dagtekening 29 september 2023 heeft de inspecteur de aanslag dienovereenkomstig vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 111.083. Daarnaast heeft de inspecteur de aan belanghebbende revisierente € 19.834 in rekening gebracht.

Overwegingen

Algemene beginselen van behoorlijk bestuur

  1. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de aanslagregeling en de bezwaarprocedure te lang hebben geduurd, dat de bezwaarbehandelaar in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur heeft gehandeld en dat het inzagerecht is geschonden. Met betrekking tot het inzagerecht voert belanghebbende aan dat hij tijdens de hoorzitting heeft gevraagd om zijn dossier in te zien, maar dat zijn dossier volgens de betreffende belastingmedewerkers op dat moment niet beschikbaar was, terwijl dit vooraf wel was aangekondigd.

4.1. De inspecteur heeft ter zitting erkend dat de wijze waarop de bezwaarprocedure is verlopen niet is zoals belanghebbende had mogen verwachten. Daarbij geeft zij onder meer aan dat tijdens het hoorgesprek wel inzage had kunnen worden verleend tot de stukken van het dossier en dat zij niet weet waarom dat niet is gebeurd toen belanghebbende daarom vroeg.

4.2. De rechtbank is van oordeel dat het inzagerecht is geschonden en dat de inspecteur in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur heeft gehandeld. Dit leidt echter niet tot een vermindering van de in rekening gebrachte revisierente, maar wel tot terugbetaling van het griffierecht.

4.3. Aan de duur van de aanslagregeling en de bezwaarprocedure verbindt de rechtbank geen gevolgen. De aanslag is namelijk binnen de daarvoor gestelde termijn van drie jaren na afloop van het belastingjaar opgelegd. De rechtbank vat de klacht van belanghebbende over de duur van de bezwaarprocedure op als een verzoek om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank wijst dat verzoek af. Voor een procedure als deze geldt dat de redelijke termijn is overschreden indien de rechtbank niet binnen twee jaar uitspraak doet nadat het bezwaarschrift is ontvangen. Het bezwaarschrift tegen de aanslag door de inspecteur is ontvangen op 9 november 2023, zodat gelet op de datum van deze uitspraak de redelijke termijn niet is overschreden.

Inhoudelijk

  1. Een aanspraak op lijfrente of periodieke uitkeringen[1] wordt in de heffing van inkomstenbelasting betrokken ingeval de aanspraak wordt afgekocht[2]. In dat geval is revisierente van 20% verschuldigd over de waarde in het economisch verkeer van de aanspraak direct voorafgaande aan de afkoop.[3]

5.1. Belanghebbende stelt dat geen sprake is van afkoop, maar van een normale afwikkeling op expiratiedatum. Belanghebbende voert aan dat hij te goeder trouw heeft gehandeld en doelbewust heeft gekozen voor de door de verzekeraar geboden mogelijkheid om het kapitaal ineens uit te laten keren zodat hij over een financiële buffer zou beschikken. Belanghebbende geeft verder aan dat hij rekening had gehouden met de belastingheffing maar niet met de revisierente. Belanghebbende meent dat nu geen sprake is van afkoop ook geen revisierente verschuldigd is.

5.2. De rechtbank overweegt dat vast staat dat belanghebbende het lijfrentekapitaal niet heeft gebruikt om een lijfrente aan te kopen. In dat geval is, anders dan belanghebbende stelt, geen sprake van een reguliere afwikkeling van de lijfrentepolis. Bij een niet-reguliere afwikkeling wordt de waarde in het economisch verkeer van de aanspraak in de heffing van inkomstenbelasting betrokken ongeacht of dit zich vóór of na expiratiedatum voordoet. In beide gevallen is sprake van een (feitelijke) afkoop. In de fiscale wet wordt de term afkoop dus anders uitgelegd dan de uitleg waarvan belanghebbende is uitgegaan.

5.3. Belanghebbende heeft nog aangegeven dat de reikwijdte van de term afkoop hem niet duidelijk was en dat de informatievoorziening daaromtrent en over de gevolgen van zijn keuze voor de revisierente, onvoldoende was. Voor zover belanghebbende daarmee heeft bedoeld te stellen dat de revisierente om die reden niet in rekening kan worden gebracht, volgt de rechtbank dat standpunt niet. De rechtbank stelt vast dat uit het dossier volgt dat belanghebbende er door Nationale Nederlanden op is gewezen dat de uitkering van het vrijgekomen lijfrentekapitaal verschillende fiscale gevolgen kan hebben en dat die gevolgen afhankelijk zijn van de keuze voor een uitkering ineens of in termijnen. Verder heeft de inspecteur aangevoerd dat ook op de website van de Belastingdienst informatie is te vinden over de gevolgen van afkoop en de verschuldigdheid van revisierente. Naar het oordeel van de rechtbank had het op de weg van belanghebbende gelegen om informatie in te winnen over de verschillende fiscale gevolgen. Belanghebbende heeft dat echter, om hem moverende redenen, niet gedaan. Belanghebbende heeft verder niet aannemelijk gemaakt dat de beschikbare informatie onvolledig was en dat hij op basis daarvan ervan mocht uitgaan dat geen revisierente was verschuldigd. Naar het oordeel van de rechtbank dient de onjuiste interpretatie van belanghebbende van de term afkoop daarom voor zijn rekening en risico te blijven.

5.4. Het voorgaande betekent dat de inspecteur naar het oordeel van de rechtbank terecht revisierente in rekening heeft gebracht.

Conclusie en gevolgen

  1. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de beschikking revisierente in stand blijft. Belanghebbende krijgt daarom geen vergoeding van zijn proceskosten. Omdat de algemene beginselen van behoorlijk bestuur zijn geschonden (zie 4.2) moet de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:

  • verklaart het beroep ongegrond;

  • bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 51 aan belanghebbende moet vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M. van de Langerijt-Suurmeijer, griffier, op 15 september 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De griffier is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.

Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst en wordt aan de partij die niet digitaal procedeert aangetekend per post verzonden op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Als bedoeld in artikel 3.124, eerste lid, onderdelen b en c, artikel 3.125 of 3.126 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB).

Artikel 3.133, eerste lid jo. artikel 3.133, tweede lid onder d van de Wet IB.

Artikel 30i, eerste lid, aanhef en onder b, en tweede lid van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) in samenhang met artikel 3.133 en artikel 3.137, eerste lid van de Wet IB.


Voetnoten

Als bedoeld in artikel 3.124, eerste lid, onderdelen b en c, artikel 3.125 of 3.126 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB).

Artikel 3.133, eerste lid jo. artikel 3.133, tweede lid onder d van de Wet IB.

Artikel 30i, eerste lid, aanhef en onder b, en tweede lid van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) in samenhang met artikel 3.133 en artikel 3.137, eerste lid van de Wet IB.