ECLI:NL:RBZWB:2025:6052 - Rechtbank Zeeland-West-Brabant - 26 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 25/3487
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 26 augustus 2025 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[verzoeker] , uit [plaats] , verzoeker
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oosterhout, het college.
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [de vergunninghouder] .
Inleiding
- In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen het besluit van het college van 5 juni 2025 (bestreden besluit) om een omgevingsvergunning te verlenen aan vergunninghouder op grond van artikel 2.10, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening Gemeente Oosterhoud 2024 (APV). De omgevingsvergunning is verleend voor het plaatsen van een ketenpark op gemeentegrond voor de renovatie van 49 woningen van [organisatie] . Verzoeker is het niet eens met deze omgevingsvergunning. Hij verzoekt daarom om een voorlopige voorziening en voert daartoe een aantal gronden aan. De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of hij een voorlopige voorziening zal treffen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen. Deze vraag beantwoordt hij aan de hand van de gronden van verzoeker.
1.1. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 26 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, namens het college mr. L.G.M. van der Maden en namens vergunninghouder [naam] .
1.2. Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
- De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
De feiten
- Op 11 april 2025 heeft vergunninghouder een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een omgevingsplanactiviteit inhoudende het plaatsen van een ketenpark voor de renovatie van 49 woningen van [organisatie] , op een stuk openbaar groen nabij de [straat] in [plaats] .
3.1. Bij besluit van 5 juni 2025 (bestreden besluit) heeft het college de gevraagde omgevingsvergunning verleend voor de periode van 1 juni 2025 tot en met 28 november 2025. Tegen dit besluit heeft verzoeker een bezwaarschrift en verzoekschrift ingediend.
Wat heeft verzoeker gezegd?
- Verzoeker heeft toegelicht dat hij last heeft van het ketenpark. Hij woont hier al 30 jaar en de laatste drie jaar wordt het grasveld direct achter zijn woning voor het merendeel gebruikt als bouwterrein. Verzoeker heeft vooral geluidshinder van radio’s en ook wordt zijn privacy aangetast omdat bouwpersoneel vanaf de gestapelde bouwkeet recht in zijn tuin en slaapkamer kan kijken. Verder vindt eiser dat het ketenpark ook tot onveilige situaties leidt. Dicht langs de schutting staat namelijk een accupakket met zonnepanelen en eiser heeft zorgen vanwege mogelijk brand- of explosiegevaar. Ook verhoogt het ketenpark de kans op inbraak omdat via de trap en daken toegang wordt verschaft tot zijn tuin. Ten slotte is sprake van gebrekkige communicatie omdat het park was neergezet zonder dat dit was aangekondigd. Als beter alternatief heeft eiser een locatie voorgesteld in de buurt van de [locatie] , omdat omwonenden daar volgens hem minder last hebben van het ketenpark.
Wat heeft het college gezegd?
- Het college heeft aangenomen dat een omgevingsvergunning is vereist voor het ketenpark omdat het openbare groen door het ketenpark tijdelijk niet bruikbaar is. Volgens het college is er geen reden om de omgevingsvergunning te weigeren. Omdat sprake is van een tijdelijke situatie heeft het college in de omgevingsvergunning zelf geen belangenafweging en toets aan de ETFAL opgenomen. Dit kan in bezwaar worden hersteld. De locatie in de buurt van de [locatie] is verder niet geschikt door kabels en leidingen en door aanwezig groen.
Wat heeft de vergunninghouder gezegd?
- Vergunninghouder heeft toegelicht dat de gestapelde bouwkeet wordt gebruikt door de uitvoerder. De indeling van het terrein is verder afhankelijk van de randvoorwaarden en met name de nabije bomen. Het ketenpark mag niet te dicht bij deze bomen worden neergezet. Het is de bedoeling dat het accupakket nog maar een paar weken blijft staan totdat het terrein in september wordt voorzien van een stroomaansluiting. Daarna zal het accupakket worden verwijderd. Op het moment van de zitting is nog geen inbraakbeveiliging aanwezig, maar vergunninghouder heeft toegezegd om te bekijken welke maatregelen kunnen worden genomen en treedt in overleg. Ten slotte erkent vergunninghouder dat de informatievoorziening en communicatiepunten verbeterpunten zijn.
Is een omgevingsvergunning nodig?
- De voorzieningenrechter leest dat in artikel 2.10, eerste lid, van de APV is bepaald dat het verboden is om de weg, een weggedeelte of een openbare plaats anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan als het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg. De rechtbank stelt vast dat het ketenpark niet staat op de weg, maar dat deze is geplaatst op een openbare plaats.
[1] Volgens het voormalige bestemmingsplan ‘ [bestemmingsplan] ’ geldt voor deze openbare plaats de bestemming ‘Groen’ zodat is voldaan aan het eerste gedeelte van de verbodsbepaling van artikel 2.10, eerste lid, van de APV.[2]
7.1. De voorwaarden van de verbodsbepaling na het woord ‘als’ concentreren zich echter volledig op het woord ‘weg’. Niet is gebleken en ter zitting is ook niet duidelijk geworden op welke wijze het ketenpark dat niet is gerealiseerd op de weg maar op een openbare plaats, schade of gevaar toebrengt aan de weg. Eiser heeft aangevoerd dat bouwmaterialen zoals dakpannen op de weg worden gezet, maar dat is niet een gebruik dat is vergund met het bestreden besluit. Dat betekent dat het ketenpark niet voldoet aan het tweede gedeelte van de verbodsbepaling. Daarom oordeelt de voorzieningenrechter dat het ketenpark niet valt onder het verbod van artikel 2.10, eerste lid, van de APV zodat ook geen omgevingsvergunning is vereist op grond van dit artikel. Het college had de aanvraag dus moeten afwijzen omdat geen vergunning nodig is.
7.2. Omdat is gebleken dat in dit geval geen omgevingsvergunning nodig is op grond van artikel 2.10, eerste lid, van de APV, bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter zal het bestreden besluit dus niet schorsen.
Conclusie en gevolgen
-
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
-
Partijen zijn erop gewezen dat tegen deze mondelinge uitspraak geen hoger beroep of verzet openstaat.
Beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 augustus 2025 door mr. T. Peters, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. T.A. de Kraker, griffier. Het proces-verbaal van de mondelinge uitspraak wordt geanonimiseerd gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:
De APV sluit aan bij de definitie van weg van artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994.
Artikel 7 van het voormalige bestemmingsplan ‘ [bestemmingsplan] ’. Dit voormalige bestemmingsplan maakt onderdeel uit van het Omgevingsplan gemeente Oosterhout .