Terug naar bibliotheek
Rechtbank Zeeland-West-Brabant

ECLI:NL:RBZWB:2025:6016 - Rechtbank Zeeland-West-Brabant - 1 september 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBZWB:2025:60161 september 2025

Rechtsgebieden

BestuursrechtBestuursprocesrecht
Civiel RechtInformatierecht

Uitspraak inhoud

Zittingsplaats Breda

Bestuursrecht

zaaknummer: BRE 24/7215 AVG

en

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 20 september 2024 (bestreden besluit) inzake een door de AP behandelde AVG-klacht.

De AP heeft gereageerd op het beroep met een verweerschrift.

De rechtbank heeft het beroep op 26 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en namens de AP [naam 1] en [naam 2].

De rechtbank heeft de uitspraaktermijn verlengd.

Beoordeling door de rechtbank

Feiten en omstandigheden

  1. Op 13 februari 2024 heeft eiser een klacht ingediend bij de AP vanwege schending van de AVG door [bedrijf]. Eiser stelt dat [bedrijf] zijn persoonsgegevens onrechtmatig verwerkt.

Met het besluit van 19 juni 2024 (primair besluit) heeft de AP gesteld dat zij de klacht van eiser in voldoende mate heeft onderzocht en heeft de AP besloten om geen maatregel op te leggen aan [bedrijf] vanwege schending van de AVG.

Eiser heeft op 12 juli 2024 bezwaar gemaakt tegen dit besluit.

Met het bestreden besluit is het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingediend. Daarnaast heeft eiser een verzoek om geheimhouding van zijn stukken op grond van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gedaan.

Met de beslissing van 5 februari 2025 is het verzoek om geheimhouding door deze rechtbank afgewezen.

Wettelijk kader

  1. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.

Bestreden besluit

5.1. De AP heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat de klacht van eiser in passende mate is onderzocht en dat niet aannemelijk is dat [bedrijf] de persoonsgegevens van eiser in strijd met de AVG heeft verwerkt. De klacht van eiser ziet op het feit dat [bedrijf] niet meer met hem in contact wil treden en daarvoor zijn persoonsgegevens zou verwerken. Het is volgens de AP aannemelijk dat [bedrijf] haar personeel heeft geïnstrueerd om niet meer op contactpogingen van eiser te reageren en daarbij persoonsgegevens verwerkt. De AP gaat er vanuit dat het alleen een interne registratie betreft, nu geen aanknopingspunten zijn gevonden dat deze gegevens met derden worden gedeeld.[1]

5.2. Verder is het aannemelijk dat [bedrijf] een gerechtvaardigd belang[2] heeft voor een interne registratie van eisers persoonsgegevens. Hierbij wordt in het bijzonder in acht genomen dat het (civiele) geschil tussen eiser en [bedrijf] definitief is beslecht. Ten slotte heeft de AP geen aanknopingspunten gevonden dat [bedrijf] niet aan het noodzakelijkheidsvereiste voldoet en acht de AP het aannemelijk dat eisers privacybelang niet prevaleert.

Beroepsgronden

  1. Eiser is van mening dat geen sprake is van een gerechtvaardigd belang van [bedrijf] voor de verwerking van zijn persoonsgegevens. Eiser kan aantonen dat [bedrijf] zijn klachten niet heeft opgelost en dat het bindend advies van de Geschillencommissie tegen hem wordt gebruikt. Verder is niet alleen sprake van een interne registratie van eisers persoonsgegevens door [bedrijf], omdat [bedrijf] gedurende het geschil haar leverancier (Intergas) heeft ingeschakeld mede onder voorwendsel van de onjuiste grond klachtdiagnose*.* Voorts heeft eiser bij de aankoop van een cv-ketel meerdere klachten aan [bedrijf] gemeld. [bedrijf] heeft nooit inhoudelijk gereageerd op eiser en [bedrijf] is nalatig als het gaat om het concretiseren van de door eiser gemelde klachten.

Oordeel van de rechtbank

7.1. De rechtbank beoordeelt of de AP in passende mate de klacht van eiser heeft onderzocht en of niet aannemelijk is dat [bedrijf] de persoonsgegevens van eiser in strijd met de AVG heeft verwerkt. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.

7.2. Eiser heeft diverse beroepsgronden aangevoerd die zien op een civiele kwestie tussen hem en [bedrijf] inzake de plaatsing van een cv-ketel. Deze beroepsgronden vallen niet onder de beoordelingsbevoegdheid van de bestuursrechter. Hierover zal de rechtbank daarom geen oordeel geven. De gronden die wel gaan over het bestreden besluit en die wel vallen onder de bevoegdheid van de bestuursrechter, zal de rechtbank hierna bespreken.

Toetsingskader

8.1. De AP heeft de klacht van eiser in behandeling genomen als verzoek om handhavend op te treden tegen [bedrijf] wegens vermeende onrechtmatige verwerking van persoonsgegevens. De verwerking van de persoonsgegevens hangt samen met de (vermoedelijke) instructie van [bedrijf] aan haar medewerkers om geen contact meer met eiser op te nemen.

8.2. De rechtbank overweegt dat de AP beleidsvrijheid heeft om al dan niet handhavend op te treden. De AP heeft in haar verweerschrift toegelicht dat zij jaarlijks duizenden AVG-klachten ontvangt en beschikt over een beperkte capaciteit. De AP kan klachten vaak niet, of niet op alle onderdelen, uitgebreid onderzoeken en moet daarin keuzes maken. Daarbij maakt de AP gebruik van prioriteringscriteria. De rechtbank overweegt dat de AP deze ruimte heeft op grond van artikel 57, eerste lid, onder f, van de AVG, waarin is neergelegd dat de inhoud van de klacht wordt onderzocht in de mate waarin dat gepast is.

8.3. Voor zover bij het niet langer inhoudelijk reageren op de berichten van eiser sprake is van de verwerking van persoonsgegevens, wijst de AP op de grondslag van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder f van de AVG. Dit is de verwerkingsgrondslag van het gerechtvaardigd belang.

Gerechtvaardigd belang

9.1. De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een gerechtvaardigd belang voor het verwerken van eisers persoonsgegevens door [bedrijf] op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder f van de AVG. Dit belang is gelegen in het feit dat het civiele geschil is beëindigd en [bedrijf] daarom geen contact meer wil onderhouden met eiser. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat [bedrijf] meerdere malen heeft aangegeven dat zij geen contact meer wenst met eiser. Wie civielrechtelijk uiteindelijk gelijk heeft, is daarbij in het kader van de AVG niet relevant en kan ook niet worden getoetst door de bestuursrechter.

9.2. De beroepsgrond van eiser dat hij kan aantonen dat [bedrijf] klachten niet heeft opgelost en dat het bindend advies van de Geschillencommissie tegen hem wordt gebruikt, is niet relevant voor de vraag of al dan niet sprake is van een gerechtvaardigd belang. De beroepsgrond van eiser slaagt dus niet.

Geen verder onderzoek

10.1. Eiser voert aan dat niet alleen sprake is van een interne registratie van zijn persoonsgegevens. [bedrijf] heeft namelijk gedurende de gehele kwestie haar leverancier ingeschakeld mede onder voorwendsel van de onjuiste grond klachtdiagnose. Eiser heeft de leverancier ook herhaaldelijk geïnformeerd over de klachten.

10.2. Op basis van de overgelegde stukken kan hier volgens de AP geen uitsluitsel over worden gegeven. De AP zou daarom in dit verband nader onderzoek moeten doen om een overtreding vast te kunnen stellen of uit te sluiten. De AP heeft op basis van haar vaste werkwijze geen aanleiding gezien om nader onderzoek te verrichten.

10.3. De rechtbank overweegt dat eiser zijn beroepsgrond, dat niet alleen sprake is van een interne registratie van zijn persoonsgegevens, niet met objectieve en verifieerbare gegevens onderbouwd. Daarnaast volgt uit de stukken niet dat eiser op een ‘zwarte lijst’ staat en ook niet dat de persoonsgegevens van eiser worden gedeeld door [bedrijf] met derden. Verder gaat het in deze zaak niet specifiek om een AVG-kwestie, maar vooral om het inhoudelijke debat inzake de civiele kwestie met [bedrijf] te heropenen. De AP en de bestuursrechter kunnen in dit geval het verschil niet maken.

10.4. De rechtbank komt tot de conclusie dat de AP terecht heeft geconcludeerd dat de interne verwerking van eisers gegevens inzake de contactinstructie niet in strijd is met artikel 6 van de AVG en dat de klacht van eiser in passende mate is onderzocht.

Conclusie en gevolgen

  1. De AP heeft de klacht van eiser niet nader hoeven te onderzoeken. Een schending AVG is niet aannemelijk geworden. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J. Schouw, rechter, in aanwezigheid van mr.S.C.J.J. van Roij, griffier op 1 september 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De griffier is verhinderd deze uitspraak mede te ondertekenen.

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene verordening gegevensbescherming

Artikel 6, eerste lid, aanhef en onder f De verwerking is alleen rechtmatig indien en voor zover aan ten minste een van de onderstaande voorwaarden is voldaan:

f. de verwerking is noodzakelijk voor de behartiging van de gerechtvaardigde belangen van de verwerkingsverantwoordelijke of van een derde, behalve wanneer de belangen of de grondrechten en de fundamentele vrijheden van de betrokkene die tot bescherming van persoonsgegevens nopen, zwaarder wegen dan die belangen, met name wanneer de betrokkene een kind is.

Artikel 57, eerste lid, aanhef en onder f Onverminderd andere uit hoofde van deze verordening vastgestelde taken, verricht elke toezichthoudende autoriteit op haar grondgebied de volgende taken:

f. zij behandelt klachten van betrokkenen, of van organen, organisaties of verenigingen overeenkomstig artikel 80, onderzoekt de inhoud van de klacht in de mate waarin dat gepast is en stelt de klager binnen een redelijke termijn in kennis van de vooruitgang en het resultaat van het onderzoek, met name indien verder onderzoek of coördinatie met een andere toezichthoudende autoriteit noodzakelijk is.

Een dergelijke registratie zou in het meest verstrekkende geval kunnen worden aangemerkt als een registratie op een zogenoemde interne ‘zwarte lijst’.

[bedrijf] kan zich beroepen op de behartiging van een gerechtvaardigd belang in de zin van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder f, van de AVG.


Voetnoten

Een dergelijke registratie zou in het meest verstrekkende geval kunnen worden aangemerkt als een registratie op een zogenoemde interne ‘zwarte lijst’.

[bedrijf] kan zich beroepen op de behartiging van een gerechtvaardigd belang in de zin van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder f, van de AVG.