ECLI:NL:RBZWB:2025:5891 - Rechtbank Zeeland-West-Brabant - 22 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/438846 / JE RK 25-1502 Datum uitspraak: 22 augustus 2025
Nadere beschikking van de kinderrechter over een voorlopige ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING REGIO ZUIDWEST NEDERLAND, gevestigd te Breda, hierna te noemen: de Raad.
over
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2009 in [geboorteplaats], hierna te noemen: [minderjarige].
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder], hierna te noemen: de moeder, wonende in [woonplaats 1], advocaat: mr. J.J.J. Jansen te Kapelle.
[de vader], hierna te noemen: de vader, wonende in [woonplaats 2].
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST ZEELAND, gevestigd te Middelburg hierna te noemen: de GI.
1 Het nadere verloop van de procedure
1.1. De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
1.2. De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 22 augustus 2025. De kinderrechter heeft de zaken vanwege de inhoudelijke samenhang gelijktijdig met zaaknummers C/02/438880 / JE RK 25-1504 en C/02/438899 / JE RK 25-1507 behandeld. Op zaaknummers C/02/438880 / JE RK 25-1504 en C/02/438899 / JE RK 25-1507 wordt bij separate beschikking beslist, maar de beschikkingen dienen in samenhang worden gelezen.
1.3. Tijdens de mondelinge behandeling op 22 augustus 2025 zijn verschenen:
-
de vader;
-
een vertegenwoordigster van de GI.
Vanwege de inhoudelijke samenhang met de zaken met zaaknummers C/02/438880 / JE RK 25-1504 en C/02/438899 / JE RK 25-1507 zijn ook [minderjarige] en zijn advocaat, mr. R. Wouters tijdens de mondelinge behandeling aanwezig.
1.4. De kinderrechter heeft [minderjarige] naar zijn mening gevraagd. [minderjarige] heeft hierover een (apart) gesprek met de kinderrechter gehad in aanwezigheid van zijn advocaat. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige] heeft verteld.
2 De feiten
2.1. De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige].
2.2. Bij beschikking van deze rechtbank van 14 augustus 2025 is [minderjarige], zonder voorafgaand horen van de belanghebbende(n), voorlopig onder toezicht gesteld en is er een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een gezinsgerichte voorziening verleend met ingang van 14 augustus 2025 en tot 28 augustus 2025. Het resterende deel van het verzoek is aangehouden.
2.3. Bij beschikking van deze rechtbank van 15 augustus 2025 is er, zonder voorafgaand horen van de belanghebbende(n), een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp verleend met ingang van 15 augustus 2025 en tot 29 augustus 2025. Het resterende deel van het verzoek is aangehouden.
2.4. [minderjarige] verblijft op dit moment in een gezinshuis.
3 Het verzoek
3.1. De Raad verzoekt [minderjarige] voorlopig onder toezicht te stellen voor drie maanden. Ook verzoekt de Raad een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een gezinsgerichte voorziening te verlenen voor drie maanden en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Ook verzoekt de Raad hierop te beslissen zonder de belanghebbenden te horen.
3.2. Thans ligt nog ter beoordeling voor of sprake is van nieuwe feiten en/of omstandigheden die aanleiding geven voor herroeping van de afgegeven spoedmachtiging, alsmede het resterende deel van de verzoeken, te weten voor de periode van 28 augustus 2025 en tot 14 november 2025. 4. De standpunten
4.1. De Raad handhaaft de verzoeken. In aanvulling op de stukken geeft de Raad aan dat de acute dreiging deels is weggenomen, nu [minderjarige] terug in het gezinshuis is. Desondanks vindt de Raad het belangrijk dat er gelet op de zorgen zicht op [minderjarige] blijft en dat er wordt gekeken wat hij nodig heeft. De Raad maakt zich zorgen over het patroon van grensoverschrijdend en ongecontroleerd gedrag met onderliggend hechtingsproblematiek. [minderjarige] doet wat hij wil en accepteert geen ouderlijk gezag. Het gedwongen kader is passend, nu de ouders ondanks hun inzet in de afgelopen jaren handelingsverlegen zijn en de vrijwillige hulpverlening niet toereikend is gebleken.
4.2. De GI staat achter de verzoeken. Het verblijf van [minderjarige] bij het gezinshuis is passend. Om bij het gezinshuis te kunnen verblijven, moet [minderjarige] zich aan een aantal voorwaarden houden. Deze voorwaarden zijn met [minderjarige] besproken en het doel hiervan is het doorbreken van het patroon dat [minderjarige] telkens gesloten wordt geplaatst. De GI wil inzetten op herstel en ontwikkeling binnen een perspectiefbiedende setting. Hierbij vindt de GI een voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdhulp als vangnet passend. Tot slot benadrukt de GI dat er bij de ouders geen sprake is van onwil; zij moeten worden ontlast.
4.3. De vader brengt naar voren dat de ouders de afgelopen jaren intensief hebben ingezet op hulpverlening en therapie met en voor [minderjarige], maar dat dit op de langere termijn niet tot het gewenste resultaat heeft geleid. Ook de hulpverleners zijn handelingsverlegen, nu niet duidelijk is geworden wat er met [minderjarige] is. [minderjarige] is eerder onder toezicht gesteld en de vader weet niet wat er nu anders zou zijn. Hij heeft zijn twijfels, maar geeft aan dat hij altijd voor [minderjarige] zal blijven proberen en zal meewerken aan wat nodig is. De vader heeft geen twijfels over het gezinshuis. Hij is het gezinshuis dankbaar dat zij er voor [minderjarige] zijn.
4.4. Door en namens de moeder is aangegeven dat de moeder akkoord is met de verzoeken. De moeder heeft er bewust voor gekozen om afstand van [minderjarige] te nemen. Dit om zichzelf en de rest van haar gezin te beschermen. De moeder is er altijd voor [minderjarige] geweest en zal er ook altijd voor hem zijn, maar de situatie doet haar veel verdriet. Zij maakt zich zorgen over [minderjarige] en vraagt zich af of er geen stevigere setting nodig is. De moeder hoopt dat [minderjarige] zich aan de voorwaarden van het gezinshuis zal houden, maar heeft haar twijfels. Net als dat zij haar twijfels heeft over de ondertoezichtstelling. Zij weet niet wat het zou kunnen veranderen. De ouders hebben zich altijd welwillend opgesteld en meegewerkt. De moeder is nog steeds bereid om – op bepaalde tijden en niet bij haar thuis – mee te werken.
4.5. Tijdens het gesprek met de kinderrechter heeft [minderjarige] aangegeven dat hij sinds kort terug in het gezinshuis is, nadat hij drie weken weg was. [minderjarige] voelde zich na een consequentie van de gezinshuisouders opgesloten en dat maakte hem boos, als gevolg waarvan hij is weggelopen en bij vrienden en/of zijn vriendin verbleef. [minderjarige] heeft een goed gesprek met de gezinshuisouders gehad en wil zijn kans bij het gezinshuis pakken. Hij wil vooruitgang maken en niet telkens terugvallen op [accommodatie] als het fout gaat; hij wil meer open zijn, leren om over zijn gevoelens te praten en kijken waar zijn gedrag vandaan komt en hoe hij het anders kan doen. [minderjarige] vindt het fijn dat de gezinshuisouders hebben gezegd dat zij [minderjarige] niet zullen wegsturen. Hij is bereid om zich aan de voorwaarden van het gezinshuis en de jeugdreclassering te houden, waaronder dat hij meewerkt aan therapie. Met de jeugdreclasseerder heeft [minderjarige] een goede klik. Met de ouders heeft hij niet veel contact. 5. De nadere beoordeling
Wettelijk kader
5.1. Op grond van artikel 1:257 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de kinderrechter de minderjarige voorlopig onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling, indien een ernstig vermoeden bestaat dat de grond als bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is vervuld en de maatregel noodzakelijk is om een acute en ernstige bedreiging voor de minderjarige weg te nemen.
5.2. Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
5.3. Op basis van het bepaalde in artikel 1:265b lid 1 en lid 2 BW kan de kinderrechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op verzoek van de Raad machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen, indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Spoedbeslissing voorlopige ondertoezichtstelling en (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing
5.4. Bij beschikking van 14 augustus 2025 is [minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld van de GI en is een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing in een gezinsgerichte voorziening verleend met ingang van 14 augustus 2025 en tot 28 augustus 2025, zonder voorafgaand verhoor van de belanghebbenden. De belanghebbenden zijn nu in de gelegenheid gesteld hun standpunten naar voren te brengen. Naar aanleiding daarvan oordeelt de kinderrechter dat niet is gebleken dat sprake is van nieuwe feiten en/of omstandigheden die aanleiding geven voor een ander oordeel. Die beslissing zal dan ook niet worden herroepen.
Inhoudelijke beoordeling resterende deel van het verzoek
5.5. De kinderrechter zal de resterende delen van de verzoeken tot voorlopige ondertoezichtstelling van [minderjarige] en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een gezinsgerichte voorziening toewijzen, te weten met ingang van 28 augustus 2025 en tot 14 november 2025. Zij legt dit hierna uit.
5.6. Op basis van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken, is de kinderrechter van oordeel dat er nog steeds ernstige zorgen over [minderjarige] zijn, zoals beschreven in de spoedbeschikking van 14 augustus 2025. De kinderrechter maakt zich zorgen over de lichamelijk en mentale gezondheid van [minderjarige], zijn veiligheid en die van zijn omgeving. Er zijn signalen dat [minderjarige] zich in het criminele circuit bevindt; zo heeft [minderjarige] onder meer vapes verkocht en zou hij met een mes op straat lopen. [minderjarige] is zelfbepalend, onttrekt zich aan (ouderlijk) gezag en het lukt hem onvoldoende om zich aan afspraken te houden. Op 29 juli 2025 is [minderjarige] weggelopen bij het gezinshuis en hij pas zeer recent, na drie weken, teruggekomen. In die weken is er geen contact met [minderjarige] geweest en is er geen zicht geweest op waar en met wie hij was. Daarnaast is er al jaren sprake van een patroon van escaleren binnen hulpverlening en het afstoten van hulpverleners. Verder stelt de kinderrechter vast dat de ouders onvoldoende grip op [minderjarige] hebben en dat het de ouders niet (blijvend) lukt om te acteren op de zorgelijke en complexe situatie van [minderjarige]. Ook de hulpverlening in het vrijwillige kader heeft geen blijvende verandering teweeggebracht. Dit maakt dat de kinderrechter van oordeel is dat de ouders op dit moment niet in staat zijn om zelfstandig de ernstige zorgen over [minderjarige] weg te nemen. De kinderrechter vindt daarom dat een voorlopige ondertoezichtstelling en daarmee de betrokkenheid van de GI in het gedwongen kader noodzakelijk is om de acute en ernstige bedreiging voor [minderjarige] weg te kunnen nemen en om de ouders bij te kunnen staan en te ontlasten. Daarnaast biedt deze maatregel de mogelijkheid voor de Raad (en de GI) om nader onderzoek te doen naar de (hechtings)problematiek van [minderjarige], welke hulpverlening passend is en wat [minderjarige] (en de ouders) nodig hebben. De kinderrechter vindt het belangrijk dat de ouders met de Raad en de GI gaan samenwerken.
5.7. Verder overweegt de kinderrechter dat [minderjarige] veel wisselende woonplekken heeft gekend en dat de afgelopen weken onrust voor [minderjarige] zijn geweest. Nu beide ouders hebben aangegeven dat [minderjarige] niet bij hen kan wonen, stelt de kinderrechter vast dat [minderjarige] niet kan terugkeren naar een ouder. Uit de informatie van de Raad volgt dat [minderjarige] het bij het gezinshuis over het algemeen goed deed. [minderjarige] heeft tijdens het gesprek met de kinderrechter verteld dat hij een goed gesprek met de gezinshuisouders heeft gehad en dat hij zijn kans bij het gezinshuis wil pakken; hij is bereid zich aan de voorwaarden van het gezinshuis te houden. De kinderrechter vindt het belangrijk dat het patroon wordt doorbroken dat [minderjarige] telkens gesloten wordt geplaatst. Zij vindt het belangrijk dat [minderjarige] op één vaste en veilige plek verblijft en dat er vanuit daar wordt ingezet op herstel en ontwikkeling. Het gezinshuis is op dit moment de meest passende plek voor [minderjarige] om dat te bewerkstelligen. Een machtiging tot uithuisplaatsing in een gezinsgerichte voorziening is daarom nodig om het verblijf van [minderjarige] bij het gezinshuis te borgen. De betrokkenheid van de GI is noodzakelijk, zodat de plaatsing van [minderjarige] bij het gezinshuis kan worden opgevolgd en kan worden bezien of het voor de langere termijn ook een geschikte plek is.
Uitvoerbaar bij voorraad
5.8. Tegen de beslissing tot de voorlopige ondertoezichtstelling van [minderjarige] staat geen gewoon rechtsmiddel open. Ingevolge artikel 807 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan alleen cassatie in het belang der wet worden ingesteld. Hoger beroep is dus niet mogelijk. Dit betekent dat deze beslissing directe werking heeft. De kinderrechter zal het verzoek tot uitvoerbaar bij voorraadverklaring van deze beslissing daarom afwijzen.
5.9. De kinderrechter zal de beslissing ten aanzien van het resterende deel van het verzoek van de (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] wel uitvoerbaar bij voorraad verklaren, omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige] noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.
6 De beslissing
De kinderrechter:
6.1. stelt [minderjarige] voorlopig onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming west Zeeland met ingang van 28 augustus 2025 en tot 14 november 2025;
6.2. verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een gezinsgerichte voorziening met ingang van 28 augustus 2025 en tot 14 november 2025;
6.3. verklaart de beslissing onder rechtsoverweging 6.2. uitvoerbaar bij voorraad;
6.4. wijst het meer of anders verzochte af.
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking over de machtiging tot uithuisplaatsing is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen: