ECLI:NL:RBZWB:2025:5776 - Rechtbank Zeeland-West-Brabant - 27 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-221786-22
vonnis van de meervoudige kamer van 27 augustus 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte], geboren op [geboortedag] 2001 te [geboorteplaats] , wonende te [woonplaats] ,
raadsman mr. N.P.C.C. Langenberg, advocaat te Breda.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 13 augustus 2025. Tegen verdachte is verstek verleend. De raadsman van verdachte is ter terechtzitting verschenen en heeft, op grond van artikelen 509a tot en met 509d van het Wetboek van Strafvordering, het woord ter verdediging van verdachte gevoerd. Tevens heeft de officier van justitie mr. J. Castelein zijn standpunt kenbaar gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan brandstichting.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig. De rechtbank is bevoegd. De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging. Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk brand heeft gesticht in zijn woning. Door de brand was gevaar voor goederen en ook levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de omwonenden te duchten.
4.2 Het standpunt van de verdediging De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken omdat hij geen opzet had op de brandstichting.
4.3 Het oordeel van de rechtbank Op grond van het forensisch onderzoek stelt de rechtbank vast dat de brand in de woning met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid is ontstaan ten gevolge van het al dan niet opzettelijk bijbrengen of achterlaten van vuur in enigerlei vorm ter hoogte van de brandhaard. De brand is begonnen in het zitgedeelte van de woonkamer, mogelijk in de 2-zitsbank, nu daar de brandbelasting het grootst is geweest. Destructie, veroorzaakt door de brand, maakte het niet mogelijk de ontstekingswijze en ontstekingsbron(nen) voor de brand aan te wijzen. Verdachte heeft verklaard dat hij op 28 augustus 2022 een vuurtje in zijn tuin heeft gemaakt. Op enig moment is zijn broekspijp in brand gevlogen, waarna verdachte in paniek zijn woning is binnengerend. Daar heeft hij in de woonkamer zijn broek uitgetrokken. Hierdoor is brand ontstaan in de woning van verdachte aan [adres] te [plaats] . Op grond van het dossier kan de rechtbank niet vaststellen dat de brand op andere wijze moet zijn ontstaan of dat de lezing van verdachte niet klopt. De rechtbank gaat daarom uit van de verklaring van verdachte.
Is er sprake van opzettelijke brandstichting? Gelet op het dossier kan niet bewezen worden dat verdachte vol opzet had op het veroorzaken van de brand. De vraag is vervolgens of verdachte wel bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat die brand zou ontstaan doordat hij de woning in is gerend en daar zijn brandende broek uit heeft gedaan, en daarmee voorwaardelijk opzet op die brand heeft gehad. De rechtbank overweegt dat het naar algemene ervaringsregels voorzienbaar is dat als je jezelf in een woning ontdoet van brandende kleding en deze niet dooft, er ook brand in de woning kan ontstaan. Gebleken is ook dat ook daadwerkelijk brand is ontstaan.
De volgende vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of verdachte deze kans ook bewust heeft aanvaard. De rechtbank beantwoordt deze vraag in het geval van verdachte negatief. In het dossier zijn onvoldoende aanknopingspunten te vinden waaruit deze bewustheid blijkt. Naar het oordeel van de rechtbank is dus niet komen vast te staan dat verdachte ten minste het voorwaardelijk opzet op het ontstaan van de brand in de woning heeft gehad. Nu de officier van justitie ervoor heeft gekozen aan verdachte alleen de opzettelijke variant van brandstichting in de woning ten laste te leggen, zal de rechtbank verdachte daarom van het ten laste gelegde feit vrijspreken.
5 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het tenlastegelegde feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. V.M. Schotanus, voorzitter, mr. R. Combee en mr. L.W. Boogert, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S. Kroes en mr. S.K.M. van Ham, griffiers, en is uitgesproken ter openbare zitting op 27 augustus 2025.
Mr. Boogert is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen. Bijlage I
De tenlastelegging
Hij op of omstreeks 28 augustus 2022 te [plaats] , althans in Nederland, opzettelijk brand heeft gesticht in een woning (gelegen aan [adres] ) door een brandende broek, althans open vuur, in aanraking te brengen met een bank, althans met een brandbare stof, ten gevolge waarvan voornoemde woning geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die woning en/of (een) belendende woning(en), in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de bewoners van de belendende woning(en) te duchten was. (art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 157 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht)