Terug naar bibliotheek
Rechtbank Zeeland-West-Brabant

ECLI:NL:RBZWB:2025:5722 - Rechtbank Zeeland-West-Brabant - 20 augustus 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBZWB:2025:572220 augustus 2025

Rechtsgebieden

Civiel RechtVerbintenissenrecht

Uitspraak inhoud

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Civiel recht Kantonrechter

Zittingsplaats Bergen op Zoom

Zaaknummer: 11634272 \ CV EXPL 25-1137

Vonnis van 20 augustus 2025

in de zaak van

[eiser], te [plaats], eisende partij, hierna te noemen: [eiser], gemachtigde: mr. C.A.M.H. Vink,

tegen

[gedaagde], te [plaats], gedaagde partij, hierna te noemen: [gedaagde], procederend in persoon.

1 De procedure

1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • de dagvaarding- de conclusie van antwoord- de conclusie van repliek- de conclusie van dupliek.

1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.

2 Het geschil

2.1. [eiser] vordert – samengevat – veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 933,85, vermeerderd met rente (over € 742,15) en kosten.

2.2. [eiser] legt – samengevat – het volgende ten grondslag aan zijn vordering. Op 16 april 2024 heeft de hond van [gedaagde] in de band van de auto van [eiser] gebeten. De autoband is daardoor beschadigd geraakt en liep langzaam leeg. [eiser] heeft hierdoor schade geleden en [gedaagde] is hiervoor aansprakelijk op grond van onrechtmatige daad, dan wel omdat [gedaagde] de bezitter is van de hond die de schade heeft aangericht. [gedaagde] heeft de aansprakelijkheid erkend. De schade bestaat uit een nieuwe autoband van € 206,61, het transport van de auto naar de garage van € 25,00, het inzetten van een andere zzp-er van € 390,00, vermeerderd met € 130,54 wegens btw.

2.3. [gedaagde] voert – samengevat – het volgende verweer. [gedaagde] betwist dat zijn hond (een 12 jaar oude Mechelse Herder) in de autoband van [eiser] heeft gebeten. [gedaagde] heeft in eerste instantie toegezegd mee te werken aan een oplossing via zijn WA-verzekeraar. Echter toen [gedaagde] het schadeformulier ontving om in te vullen, heeft [gedaagde] besloten dit niet te doen omdat hij niet bereid is om zijn verzekeraar op te lichten.

2.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

3 De beoordeling

3.1. In deze procedure ligt de vraag ter beoordeling of de hond van [gedaagde] schade heeft aangericht. Zo ja, dan is [gedaagde] als bezitter van de hond hiervoor aansprakelijk (artikel 6:179 BW).

3.2. [eiser] heeft bij de dagvaarding WhatsAppberichten overgelegd. Hieruit blijkt dat [gedaagde] op 10 juni 2024 aan [eiser] heeft gevraagd om gezamenlijk een formulier van de verzekeraar van [gedaagde] in te vullen. [eiser] stemt daarmee in. [eiser] vraagt vervolgens op 19 september 2024 of [gedaagde] al wat heeft gehoord van zijn verzekeraar. [gedaagde] antwoordt daarop dat hij is vergeten het in te dienen en dat het ‘goed komt’. Op 5 oktober 2024 deelt [eiser] aan [gedaagde] mede dat hij nog niets heeft gehoord van [gedaagde]. [gedaagde] antwoordt daarop dat hij momenteel met vakantie is en dat hij voor zijn vakantie er niet zoveel zin in had, maar dat hij het aanstaande maandag per post verstuurt. Op 7 oktober 2024 stuurt [eiser] het volgende bericht: “Hoi [gedaagde]. Ik begreep van [naam] dat jij haar jouw kant van het verhaal wil vertellen maar dat je dat niet per app wil doen! Ik ben nu wel heel benieuwd wat er speelt en wat de discussie zou kunnen zijn. Jouw hond heeft een half jaar geleden mijn band lek gebeten. Dit heeft mij geld gekost en jij bent verantwoordelijk daarvoor. (…)”. [gedaagde] heeft hier niet op gereageerd.

3.3. Uit de inhoud van de WhatsAppberichten blijkt niet dat [gedaagde] aan [eiser] heeft medegedeeld dat hij betwist dat zijn hond schade heeft aangericht. Dit blijkt ook niet uit het handelen van [gedaagde], aangezien [gedaagde] zijn verzekeraar heeft ingeschakeld en aan [eiser] heeft medegedeeld dat hij het ingevulde schadeformulier vervolgens zou indienen. De kantonrechter volgt [gedaagde] niet in zijn verweer dat hij het schadeformulier niet heeft verzonden, omdat hij zijn verzekeraar niet wilde oplichten. Op het formulier diende namelijk een omschrijving te worden ingevuld over wat en hoe het een en ander is gebeurd. Het is vervolgens aan de verzekeraar om te beoordelen of zij tot uitkering van de schade overgaat. Pas op 7 oktober 2024 hoort [eiser] van een derde dat [gedaagde] de aansprakelijkheid betwist. [gedaagde] heeft [eiser] dan al bijna vier maanden aan het lijntje gehouden en niets gedaan. [gedaagde] had direct aan [eiser] kunnen mededelen dat hij niet (meer) wilde meewerken aan het indienen van de schadeclaim bij zijn verzekeraar. Door dit niet te doen heeft [gedaagde] de aansprakelijkheid stilzwijgend erkend.

3.4. De conclusie is dat [eiser] voldoende heeft onderbouwd dat de hond van [gedaagde] schade heeft aangericht. [gedaagde] dient om die reden de schade te vergoeden.

3.5. [gedaagde] heeft de hoogte van de gestelde schade (waaronder de buitengerechtelijke incassokosten) niet betwist. Dit maakt dat de vordering tot betaling van € 933,85 te vermeerderen met rente wordt toegewezen.

3.6. [gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:

3.7. De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

4 De beslissing

De kantonrechter

4.1. veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 933,85, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over een bedrag van € 742,15, met ingang van 5 maart 2025, tot de dag van volledige betaling,

4.2. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 709,64, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,

4.3. veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,

4.4. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

Dit vonnis is gewezen door mr. Swaanen en in het openbaar uitgesproken op 20 augustus 2025.