ECLI:NL:RBZWB:2025:5623 - Rechtbank Zeeland-West-Brabant - 28 juli 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Breda
Zaaknummer: C/02/394320 FA RK 22-481
Datum uitspraak: 28 juli 2025
nadere beschikking betreffende wijziging hoofdverblijf en vaststelling van een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
in de zaak van
[de man],
wonende te [woonplaats 1] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. A. van Tol-Macharoblishvili te Tilburg,
en
[de vrouw],
wonende te [woonplaats 2] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. P.F.M. Gulickx te Breda,
betreffende het minderjarig kind van partijen:
[minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2021.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
JEUGDBESCHERMING BRABANT
locatie Tilburg, de gecertificeerde instelling, hierna te noemen: de GI
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zeeland-West-Brabant, locatie Breda ,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.
1. Het verdere verloop van het geding
1.1. Dit blijkt uit de volgende stukken:
-
de in deze zaak gegeven beschikking van de rechtbank van 4 juli 2023 en alle daarin genoemde stukken;
-
de brief van de GI van 10 april 2024;
-
de reactie van de advocaat van de man van 13 mei 2024;
-
de reactie van de advocaat van de vrouw van 15 mei 2024;
-
het verzoek om aanhouding van de advocaat van de vrouw van 9 oktober 2024;
-
het verzoek om aanhouding van de advocaat van de man van 5 november 2024;
-
het bericht van de advocaat van de man over de stand van zaken van 23 januari 2025;
-
de reactie van de advocaat van de vrouw op 18 februari 2025;
-
de berichten omtrent de wisseling in advocaat van de vrouw van 17 april 2025;
-
het bericht van de advocaat van de man, houdende een wijziging en aanvulling van zijn verzoeken;
-
het verzoek van de advocaat van de man van 27 juni 2025 om de behandeling van de onderhavige verzoeken gelijktijdig te behandelen met het door de vrouw ingediende kort geding met zaaknummer C/02/436052 KF ZA 25-269.
1.2. De mondelinge behandeling van het verzoek is voortgezet op 14 juli 2025. Bij die behandeling zijn gekomen partijen, met hun advocaten. Ook waren aanwezig een vertegenwoordigster namens de Raad en een vertegenwoordiger namens de GI. Verder waren aanwezig een stagiaire en twee collega’s van de rechtbank. Tegen hun aanwezigheid is geen bezwaar gemaakt. De rechtbank heeft aan hen bijzondere toestemming verleend om bij de mondelinge behandeling aanwezig te zijn.
1.3. De mondelinge behandeling van de verzoeken heeft, gelet op de nauwe samenhang tussen deze verzoeken, gelijktijdig plaatsgevonden met de behandeling van de procedures met zaaknummers: C/02/436692 / KG ZA 25-316 en C/02/437422 / JE RK 25-1230. In die zaken is er een afzonderlijke beslissing genomen.
2 De feiten
2.1. De man en de vrouw zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2. [minderjarige] woont bij de vrouw.
2.3. De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 22 mei 2025 de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 19 december 2025.
2.4. In de beschikking van 4 juli 2023 heeft de rechtbank het gezag over [minderjarige] aan partijen gezamenlijk toegewezen. Daarnaast is de behandeling van de zaak voor het overige aangehouden, in afwachting van het bericht van de GI over het verloop van de ondertoezichtstelling en een advies over het verzoek van de man met betrekking tot de omgangsregeling.
2.5. De GI heeft de rechtbank schriftelijk geïnformeerd op 10 april 2024. Partijen hebben in reactie hierop aangegeven dat zij aanhouding van de behandeling van de zaak wensen, zodat partijen de gelegenheid hebben om het traject bij De Gezinsmanager door te lopen.
2.6. Tijdens de mondelinge behandeling van het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] op 5 december 2024 is gebleken dat de vrouw – zonder toestemming van de man – met [minderjarige] is verhuisd naar [woonplaats 2] , alwaar zij op 2 januari 2025 feitelijk is ingeschreven in het BRP.
2.7. De advocaat van de man heeft op 23 januari 2025 de rechtbank bericht dat partijen in het kader van het kort geding met zaaknummer C/02/429898 KG ZA 24-602 overeenstemming hebben bereikt over de nieuwe zorg- en contactregeling. Partijen zijn onder meer overeengekomen dat zij vanaf februari 2025 zullen starten met de geleidelijke opbouw van het co-ouderschap, met als doel om binnen twee maanden tot een 50-50 verdeling te komen. De man heeft daarbij verzocht om de behandeling van de zaak met drie maanden aan te houden, zodat de nieuwe afspraken uiteindelijk door de rechtbank kunnen worden vastgelegd. De advocaat van de vrouw heeft hiermee ingestemd.
3 Het gewijzigde verzoek
3.1. Bij brief van 26 mei 2025 heeft de advocaat van de man het verzoek van de man in die zin gewijzigd, dat hij verzoekt om: Primair: I. te bepalen dat [minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2021 te [geboorteplaats] , zijn hoofdverblijf heeft bij de man; II. een zorg- en contactregeling vast te stellen tussen de vrouw en [minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2021 te [geboorteplaats] , inhoudende dat [minderjarige] een weekend per veertien dagen bij de vrouw verblijft, van vrijdagmiddag 16.30 uur tot zondagavond 16.30 uur, waarbij de vrouw [minderjarige] ophaalt bij de man in [woonplaats 1] en de man [minderjarige] ophaalt bij de vrouw in [woonplaats 2] , alsmede de helft van de vakanties en de feestdagen, in goed onderling overleg nader te bepalen. Als partijen geen verdeling in onderling overleg bereiken, zal gelden dat de man altijd de eerste helft van de vakanties heeft en de vrouw de tweede helft van de vakanties. Wisselmoment is dan altijd op een zondagmiddag 16.30 uur; Subsidiair:
- een zorg- en contactregeling vast te stellen tussen de man en [minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2021 te [geboorteplaats] , inhoudende dat [minderjarige] in de even weken bij de vrouw verblijft en in de oneven weken bij de man. Het wisselmoment is op zondag 16.30 uur. Waarbij als de [minderjarige] bij de vrouw is, hij door de man opgehaald wordt en als [minderjarige] bij de man verblijft, hij door de vrouw wordt opgehaald, alsmede de helft van de vakanties en feestdagen, waarbij de co-ouderschapsregeling gedurende schoolvakanties van 1 week blijft doorlopen. De overige vakanties worden bij helfte gedeeld. Als partijen geen verdeling in onderling overleg bereiken, zal gelden dat de man altijd de eerste helft van de vakanties heeft en de vrouw de tweede helft van de vakanties. Wisselmoment is dan altijd op een zondagmiddag 16.30 uur.
4 De standpunten
4.1. Door en namens de man wordt aangevoerd dat hij niet anders kan dan om het hoofdverblijf van [minderjarige] te verzoeken. Tussen partijen zijn talloze procedures gevoerd, maar de man komt geen steek verder in het contact met [minderjarige] . De man heeft in ruil voor de afgesproken regeling van co-ouderschap zijn toestemming verleend voor de verhuizing van [minderjarige] naar [woonplaats 2] . Dit heeft voor de man verstrekkende gevolgen. Ook is toen afgesproken dat [minderjarige] in [geboorteplaats] naar de basisschool zal gaan. Keer op keer moet de man constateren dat de vrouw de afspraken en rechterlijke beslissingen naast zich neerlegt. De man acht zich, in tegenstelling tot de vrouw, wel in staat om de andere ouder een volwaardige rol in het leven van [minderjarige] te gunnen. Het handelen van de vrouw wijst er op dat zij de rol van de man in het leven van [minderjarige] vergaand wil minimaliseren. De man ziet ook dat hij meer dan de vrouw in staat is om voor [minderjarige] een stabiele en rustige opvoedsituatie te creëren. De man heeft geen bezwaar tegen een onderzoek van de Raad naar het hoofdverblijf. De man zou zich ook kunnen voorstellen dat de GI de regie krijgt over de opbouw naar co-ouderschap en dat deze daarvoor de dwangmiddelen inzet, die daarvoor nodig zijn. De man wil dat er in ieder geval een voorlopige contactregeling wordt vastgesteld, waarin de zorg voor [minderjarige] bij helfte gedeeld wordt. Volgens de man is [minderjarige] in de zomervakantie ook steeds een hele week bij hem, welke regeling goed loopt. De man wijst op de puntsgewijze reactie van de vrouw op het gewijzigde verzoek van de man. Hieruit blijkt wat de vrouw daadwerkelijk wil bereiken met deze procedure, zonder dat de daarbij behorende verzoeken zijn ingediend. De man heeft er geen vertrouwen in dat de vrouw gaat meewerken aan co-ouderschap, ook als daar dwangmiddelen aan verbonden worden. De man vraagt om het hoofdverblijf van [minderjarige] bij hem te bepalen. Voor de periode dat het onderzoek van de Raad wordt uitgevoerd, vraagt de man om de afspraken in het vonnis van 9 januari 2025 voorlopig vast te stellen. De man vraagt om daar een dwangsom aan te verbinden, zodat de vrouw aangespoord wordt om hieraan mee te werken.
4.2. Door en namens de vrouw wordt aangegeven dat zij zich oprecht zorgen maakt over het welzijn van [minderjarige] als hij bij de man is. De gezondheid van [minderjarige] is kwetsbaar als hij niet voldoende rust krijgt. Ook de rit van en naar de man vraagt veel energie van [minderjarige] . Als [minderjarige] bij de vrouw wordt teruggebracht, is hij telkens oververmoeid. De vrouw verwijt de man verder dat hij niet beschikt over de noodmedicatie voor [minderjarige] , wat in een noodsituatie van levensbelang kan zijn voor [minderjarige] . De vrouw heeft haar standpunt met zoveel mogelijk bewijsstukken willen onderbouwen. De vrouw loopt verder tegen praktische problemen aan, op het moment dat [minderjarige] naar de basisschool zal gaan. Zij moet dan een kind in [woonplaats 2] en een kind in [plaats] naar school brengen, wat feitelijk onmogelijk is. Volgens de vrouw is de huidige verdeling van de zorg- en opvoedingstaken het hoogst haalbare voor [minderjarige] . De vrouw heeft via e-mails geprobeerd om met de man te overleggen over de meest geschikte opvoedstijl voor [minderjarige] , maar de man heeft hier niet op gereageerd. Volgens de vrouw raakt [minderjarige] op deze wijze steeds verder klem en verloren tussen partijen. Zij vindt het van belang dat partijen gaan werken aan het verbeteren van de oudercommunicatie. Daarnaast vindt zij het van belang dat de Raad gaat onderzoeken wat het beste voor [minderjarige] is. Volgens de vrouw moet het hoofdverblijf van [minderjarige] bij haar vastgesteld worden. De vrouw bevestigt dat [minderjarige] in de zomervakantie wekelijks wisselt tussen partijen.
4.3. De Raad adviseert om een raadsonderzoek te gelasten. De Raad vraagt zich af wat de hele situatie tussen partijen doet met [minderjarige] . [minderjarige] heeft met beide ouders een band en ieder van de ouders is in staat om een voor [minderjarige] geschikte opvoedsituatie te bieden. Er moet dan gekeken worden waar [minderjarige] het beste kan opgroeien. Gelet op de leeftijd van [minderjarige] , zal een week-op-week-af-regeling veel van hem vragen. Hij kan die duur nog niet goed overzien. Maar er zijn wel andere vormen van co-ouderschap te bedenken. Al twijfelt de Raad of er bij de ouders voldoende basis is voor de benodigde oudercommunicatie. Ook moet er goed gekeken worden naar de reisbewegingen die [minderjarige] zal moeten maken. Volgens de Raad hebben de afspraken die partijen op 9 januari 2025 met elkaar hebben gemaakt de situatie van [minderjarige] geen goed gedaan. Het had op de weg van de vrouw gelegen om aan de rechtbank vervangende toestemming voor de verhuizing naar [woonplaats 2] te verzoeken, zodat de gevolgen van de verhuizing op dat moment aan het belang van [minderjarige] getoetst hadden kunnen worden. In plaats daarvan heeft zij aan de man co-ouderschap aangeboden, in ruil voor de toestemming voor de verhuizing. Vervolgens beweert de vrouw dat co-ouderschap niet uitvoerbaar is. Beide ouders hebben het recht op een stevige plaats in het leven van [minderjarige] . De Raad ziet dat het wederzijds respect tussen de ouders niet stabiel is. In de meest ideale situatie voor [minderjarige] , wonen de ouders in de buurt van elkaar. In deze is het uitgangspunt echter dat de ouders ieder in een andere gemeente wonen. In dat geval moet het hoofdverblijf van [minderjarige] aan de orde worden gesteld, aldus de Raad.
4.4. De GI vult nog aan dat vanuit De Gezinsmanager is aangegeven dat de vrouw niet meer op gesprekken verschijnt en dat er met haar geen vervolgafspraken kunnen worden gemaakt. De man werkt wel mee aan de afspraken met De Gezinsmanager. Om tot ouderschapsbemiddeling te kunnen komen, is de medewerking van beide partijen nodig. Volgens De Gezinsmanager zijn de opvoedsituaties van partijen in orde. De GI heeft geen zicht op de opvoedsituatie van [minderjarige] in [woonplaats 2] . Wel wordt gezien dat [minderjarige] reageert op de wisselingen tussen partijen. De GI staat achter een onderzoek door de Raad.
4.5. Nadat partijen hun standpunten mondeling hebben toegelicht is de behandeling ter zitting voor enige tijd geschorst om hen in de gelegenheid te stellen overleg te voeren en een minnelijke voorlopige regeling te treffen.
4.6. Na hervatting van de behandeling zijn partijen het volgende overeengekomen. In het kader van de voorlopige verdeling van de zorg- en opvoedingstaken zijn zij overeengekomen dat [minderjarige] : In de periode dat hij naar school gaat: In de even weken haalt de man [minderjarige] op donderdag op school op en brengt hij [minderjarige] op maandag terug naar school. Als er geen school is, dan haalt de vrouw [minderjarige] om 10.00 uur op bij de man. In de oneven weken haalt de man [minderjarige] op woensdag op school op om 12.30 uur en brengt hij [minderjarige] op donderdag terug naar school. Als er geen school is, dan haalt de man [minderjarige] om 12.00 uur op bij de vrouw en haalt de vrouw [minderjarige] op donderdag om 10.00 uur op bij de man. Ten aanzien van de periode dat [minderjarige] nog niet naar school gaat stelt de vrouw het volgende voor. De man haalt [minderjarige] in de oneven weken op donderdag om 12.15 uur op bij de peuterspeelzaal en de vrouw haalt [minderjarige] op zondag om 18.30 uur bij de man op. In de even weken haalt de man [minderjarige] op donderdag op bij de peuterspeelzaal om 12.15 uur en hij brengt [minderjarige] op vrijdag om 10.00 uur terug bij de vrouw. De man zou liever zien dat [minderjarige] in de even weken op vrijdag om 18.30 uur door de vrouw bij hem wordt opgehaald. Ook vindt de man dat het vervoer van [minderjarige] tussen partijen gedeeld moet worden. De vrouw biedt nog aan dat [minderjarige] in het laatste weekend van de zomervakantie bij de man is, omdat de man [minderjarige] anders dan twee weken niet ziet. De man geeft aan dat hij op dit punt kan instemmen met het voorstel van de vrouw. Ten aanzien van de schoolkeuze voor [minderjarige] stelt de GI voor dat beide ouders zorgen voor inschrijving van [minderjarige] op de school van hun voorkeur en dat de GI op dat moment daarover de knoop doorhakt. De advocaat van de man benadrukt dat de schoolkeuze formeel niet aan de rechtbank is voorgelegd en dat hierover een aparte procedure gevoerd zal moeten worden.
5 De beoordeling
5.1. In artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) staat dat geschillen over het samen uitoefenen van het gezag op verzoek van een ouder aan de rechtbank kunnen worden voorgelegd. De rechtbank neemt dan een beslissing die zij in het belang van het kind vindt.
5.2. In deze zaak zijn de artikelen 1:253a en 1:377e BW van toepassing.
5.3. In artikel 1:377e BW staat dat de rechtbank op verzoek van de ouders een bestaande zorgregeling kan veranderen als de omstandigheden zijn veranderd of als de rechtbank die regeling heeft vastgesteld op grond van onjuiste of onvolledige gegevens.
5.4. De rechtbank stelt vast dat partijen, sinds het vonnis van 9 januari 2025, ieder zijn afgeweken van het standpunt dat er gewerkt moet worden naar co-ouderschap. De man heeft zijn verzoek gewijzigd naar het vaststellen van het hoofdverblijf van [minderjarige] bij hem. De vrouw heeft op haar beurt in het kader van een kort geding gevraagd om de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, zoals deze thans wordt uitgevoerd, vast te stellen en niet meer te werken naar co-ouderschap. Duidelijk is dat de vrouw er voor heeft gekozen om haar leven verder op te bouwen in [woonplaats 2] . Zij heeft [minderjarige] ingeschreven op een peuterspeelzaal in [woonplaats 2] en heeft ook het voornemen om [minderjarige] in te schrijven op een basisschool in [woonplaats 2] . Zij realiseert zich evenwel, dat zij daarvoor de toestemming van de man nodig heeft. De man is niet bereid om zijn toestemming te verlenen. Het is dan ook in het belang van [minderjarige] noodzakelijk dat er een beslissing komt, waarbij er rekening wordt gehouden met alle omstandigheden rond de nu ontstane situatie.
5.5. De rechtbank heeft op dit moment te weinig informatie om een beslissing te kunnen geven op de verzoeken tot wijziging van het hoofdverblijf en het vaststellen van een verdeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. De rechtbank stelt hierbij vast dat de situatie is veranderd door het gewijzigde verzoek van de man. Het onderzoek van de Raad zal daarop moeten worden aangepast. De rechtbank maakt hierbij gebruik van de beleidsruimte die hij volgens artikel 1:253a BW heeft, om buiten de wensen van partijen om te gaan en ook de schoolkeuze voor [minderjarige] in het raadsonderzoek betrekken. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat partijen vooralsnog verdeeld zijn over de plaats waar [minderjarige] naar school zal gaan en het in het belang van [minderjarige] is dat daarover zo snel mogelijk duidelijkheid komt.
5.6. De Raad zal daarom worden verzocht om een onderzoek te doen naar de volgende vragen:
-
Welke hoofdverblijfplaats past het meest bij de belangen van [minderjarige] ?
-
In welke gemeente zal [minderjarige] naar school gaan, passend bij zijn belangen?
-
Welke verdeling van de zorg- en opvoedingstaken door de ouders past het beste bij de belangen van [minderjarige] ?
-
Hoe moet die regeling eruit gaan zien (aard, duur en frequentie)?
-
Welke vormen van hulpverlening zijn er in het belang van [minderjarige] noodzakelijk voor hem en/of zijn ouders ?
In afwachting van de rapportage van de Raad zal de behandeling van de zaak worden aangehouden.
5.7. De rechtbank ziet gelet op de aard en de complexiteit van de voorliggende verzoeken aanleiding om deze voor de (verdere) inhoudelijke behandeling en beslissing te verwijzen naar de meervoudige kamer van deze rechtbank.
5.8. Dat betekent voor nu dat [minderjarige] voorlopig nog bij de vrouw woont en dat hij daar de peuterspeelzaal bezoekt. Daar past het meest bij dat [minderjarige] daarna in [woonplaats 2] naar de basisschool gaat, zonder dat de rechtbank daar voor de toekomst enig gevolg aan wil verbinden. Gelet op het advies van de GI, zullen partijen [minderjarige] zo nodig later inschrijven op een school in [woonplaats 1] , voor het geval dat de rechtbank het hoofdverblijf van [minderjarige] aan de man toe zal wijzen.
5.9. Dit betekent ook dat er – nu partijen er niet in slagen om tot volledige overeenstemming te komen – een voorlopige verdeling van de zorg- en opvoedingstaken moet worden vastgesteld. De rechtbank zal daarbij zoveel mogelijk aansluiten bij hetgeen partijen wel hebben kunnen afspreken. De rechtbank vindt het evenwel belangrijk dat [minderjarige] ruim contact heeft met beide partijen, zodat de Raad beide opvoedsituaties volwaardig kan onderzoeken. Daarbij past een voorlopige verdeling van de zorg- en opvoedingstaken die de rechtbank in het dictum vermeldt.
5.10. De verzochte dwangsom zal worden toegewezen. Deze zal echter worden gematigd en gemaximeerd als na te melden.
5.11. De rechtbank beslist als volgt.
6 De beslissing
De rechtbank:
6.1. verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming locatie Breda een onderzoek in te stellen ter beantwoording van de hierboven in r.o. 5.6. vermelde vragen en daarover te rapporteren en te adviseren, welk rapport vóór hierna te noemen pro forma datum bij de rechtbank dient te worden ingediend, zulks onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan de advocaten van partijen;
6.2. houdt in afwachting van het advies van de Raad en de reactie hierop van de advocaten van partijen (met daarbij de vermelding van de verhinderdata van de advocaten) iedere verdere beslissing op de verzoeken aan tot 24 maart 2026 PRO FORMA;
6.3. verwijst deze zaak voor (verdere) behandeling en beslissing naar de meervoudige kamer van deze rechtbank
6.4. bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de man en [minderjarige] in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken voorlopig recht hebben op contact met elkaar: van zaterdag 16 augustus 2025 om 10.00 uur tot zondag 17 augustus 2025 om 18.30 uur, waarbij de man [minderjarige] op zaterdag ophaalt bij de vrouw en de vrouw [minderjarige] op zondag ophaalt bij de man; Met ingang van 18 augustus 2025: In de periode dat [minderjarige] nog niet naar de basisschool gaat:
In de periode dat [minderjarige] naar de basisschool gaat:
De rechtbank gaat er verder van uit dat partijen de verdeling van de vakanties voortzetten, zoals zij tot op heden hebben gedaan;
6.5. veroordeelt, uitvoerbaar bij voorraad, de vrouw om aan de man een dwangsom te betalen van € 75,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet meewerkt aan de hiervoor vastgestelde voorlopige verdeling van de zorg- en ouderschapstaken, tot een maximum van € 5.000,00 is bereikt;
6.6. behoudt zich iedere verdere beslissing voor.
Deze beschikking is gegeven door mr. Van Leuven, kinderrechter, en uitgesproken ter openbare zitting van 28 juli 2025, in tegenwoordigheid van Joosen, griffier.
Mededeling van de griffier: Tegen deze beschikking kan voor zover het een eindbeslissing betreft hoger beroep worden ingesteld:
a. door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van deze beschikking is verstrekt of verzonden: binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden: binnen drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.
Het beroepschrift moet door tussenkomst van een advocaat worden ingediend bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.
verzonden op:
In verband met deze procedure/ten behoeve van een juiste procesvoering worden uw persoonsgegevens, voor zover nodig, verwerkt in een systeem van het gerecht.