Terug naar bibliotheek
Rechtbank Zeeland-West-Brabant

ECLI:NL:RBZWB:2025:5591 - Rechtbank Zeeland-West-Brabant - 13 augustus 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBZWB:2025:559113 augustus 2025

Rechtsgebieden

Civiel RechtBurgerlijk Procesrecht

Uitspraak inhoud

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Civiel recht Kantonrechter

Zittingsplaats Breda

Zaaknummer: 11270909 \ CV EXPL 24-3029

Vonnis van 13 augustus 2025

in de zaak van

1 [persoon 1] ,

  1. [persoon 2], beiden wonende in [plaats 1] , eisende partijen in conventie, verwerende partijen in reconventie, hierna samen te noemen: [partij 1] , gemachtigde: [persoon 1] ,

tegen

[persoon 3] H.O.D.N. [partij 2], te [plaats 2] , gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie, hierna te noemen: [partij 2] , gemachtigde: mr. R.J.H. van der Burgt.

1 De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • het vonnis in deze zaak van 4 juni 2025, met de daarin genoemde stukken

  • het bericht van de gemachtigde van [partij 2] van 5 juni 2025

  • de brief van de griffier van 11 juni 2025 aan partijen

  • de berichten van 24 juni 2025 van [partij 1]

2 Het geschil en de beoordeling

het herstelverzoek van [partij 2]

2.1. De gemachtigde van [partij 2] heeft in haar bericht van 5 juni 2025 verzocht om herstel van het vonnis van 4 juni 2025. Zij heeft daarvoor het volgende aangevoerd: “In rechtsoverweging 3.3 zijn de nakosten van € 135,00 toegewezen (conventie, p. 2 vonnis). Dit bedrag ontbreekt in het petitum. In rechtsoverweging 3.30 worden opslagkosten van € 423,50 incl btw toegewezen (reconventie, p. 8 vonnis). Dit bedrag ontbreekt in het petitum.”

Daarbij verzoekt [partij 2] om het vonnis te herstellen door de genoemde bedragen ook in het petitum op te nemen en een herstelvonnis toe te sturen.

2.2. De wederpartij, [partij 1] , is bij brief van de griffier in de gelegenheid gesteld zich over het verzoek uit te laten.

2.3. [partij 1] hebben in hun reactie van 24 juni 2025 aangegeven dat zij afzien van een inhoudelijke reactie op het verzoek, omdat zij het met meerdere punten van het vonnis niet eens zijn en daarom in hoger beroep zullen gaan.

2.4. De kantonrechter begrijp dat waar de gemachtigde van [partij 2] aangeeft dat de bedragen ontbreken in het petitum, zij bedoelt dat de bedragen ontbreken in het dictum van het vonnis.

2.5. De kantonrechter is van oordeel dat op beide punten sprake is van een kennelijke fout in het vonnis die zich voor eenvoudig herstel leent zoals bedoeld in artikel 31 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De in de genoemde rechtsoverwegingen toegewezen bedragen zijn inderdaad niet in het dictum opgenomen. Het vonnis zal op die punten worden hersteld zoals in de beslissing aangegeven.

het herstelverzoek van [partij 1]

2.6. [partij 1] hebben op 24 juni 2025 twee berichten gestuurd waarin ook zij vragen om herstel van het vonnis van 4 juni 2025. Zij hebben daarvoor aangevoerd dat de kantonrechter in reconventie in rechtsoverweging 4.7 gedaagde heeft veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 3.570,82 te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van volledige betaling. Volgens [partij 1] heeft de kantonrechter kennelijk beoogd wettelijke rente toe te wijzen vanaf de datum van het vonnis. Het toewijzen van wettelijke rente vanaf de datum van dagvaarding is volgens [partij 1]

• juridisch onjuist, nu de verplichting tot betaling pas ontstaat door het vonnis; • onlogisch, omdat de vordering in reconventie is ingesteld en de hoofdsom niet opeishaar was voorafgaand aan de uitspraak: • en willekeurig, nu het tijdstip van de dagvaarding enkel relevant is in conventie en niet in reconventie.

2.7. De wederpartij, [partij 2] , is bij brief van de griffier in de gelegenheid gesteld zich over het verzoek uit te laten.

2.8. [partij 2] heeft in haar reactie van 14 juli 2025 aangegeven dat het hier geen kennelijke (schrijf)fout betreft, omdat het bepaalde in 4.7 gelijk is aan rechtsoverweging 3.32 van het vonnis.

2.9. De kantonrechter is van oordeel dat op dit punt sprake is van een kennelijke fout in het vonnis, die zich voor eenvoudig herstel leent zoals bedoeld in artikel 31 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De kantonrechter overweegt dat [partij 2] geen eiser in conventie, maar eiser in reconventie is. Zij heeft haar vordering daarom niet bij dagvaarding, maar bij eis in reconventie ingediend. Voor de beoordeling en beslissing over de wettelijke rente onder 3.32 en 4.7 is daarom niet de datum van dagvaarding relevant, zoals [partij 1] terecht hebben aangegeven, maar de datum van indienen van de eis in reconventie. Omdat [partij 2] niet heeft gesteld waarom de rente vanaf de gevorderde ingangsdatum verschuldigd is, kan de gevorderde rente slechts worden toegewezen vanaf de datum waarop [partij 2] haar eis in reconventie heeft ingesteld en daarmee vanaf 23 oktober 2024. De kantonrechter zal het dictum dan ook wijzigen als in de beslissing aangegeven.

3 De beslissing

De kantonrechter:

volhardt bij de inhoud van het tussen partijen op 4 juni 2025 gewezen vonnis met bovenvermeld zaaknummer, met dien verstande dat

de in overweging 3.32. opgenomen tekst als volgt moet zijn:

“3.32. [partij 2] vordert wettelijke rente over de te betalen schadevergoeding in verband met de inrichting van de woning van [partij 1] vanaf 30 juli 2024 dan wel 15 augustus 2024. De gevorderde rente kan echter slechts worden toegewezen vanaf de datum van indienen van de eis in reconventie tegen de roldatum van 23 oktober 2024, omdat niet is gesteld waarom de rente vanaf de gevorderde ingangsdatum verschuldigd is.

De gevorderde rente over de hoofdsom van € 439,00 in verband met het beddengoed wordt toegewezen zoals gevorderd.

Omdat de overige vorderingen worden afgewezen, wijst de kantonrechter de daarover gevorderde wettelijke rente ook af.”

de in punt 4.2 opgenomen tekst als volgt moet zijn:

“4.2. veroordeelt [partij 1] hoofdelijk in de proceskosten, aan de kant van [partij 2] vastgesteld op een bedrag van € 812,00 aan salaris gemachtigde en een bedrag van € 135,00 aan nakosten, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [partij 1] niet op tijd aan de veroordeling voldoen en het vonnis daarna wordt betekend, dan moeten [partij 1] ook de kosten van betekening betalen,”

de in punt 4.7. opgenomen tekst als volgt moet zijn:

“4.7. veroordeelt [partij 1] hoofdelijk om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [partij 2] te betalen:

Dit vonnis is gewezen door mr. Badal en in het openbaar uitgesproken op 13 augustus 2025.