ECLI:NL:RBZWB:2025:5577 - Rechtbank Zeeland-West-Brabant - 20 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/6060 AOW
en
(gemachtigde: mw. mr. A. Marijnissen).
- Deze uitspraak gaat over een aanvraag voor ontheffing van de verzekeringsplicht voor de volksverzekeringen. De SVB heeft de ontheffing verleend met ingang 18 april 2024, zijnde de datum waarop het verzoek is ontvangen. Eiser is het niet eens met de ingangsdatum en vraagt om de ontheffing met terugwerkende kracht te verlenen vanaf 1 januari 2022. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank of de door de SVB gehanteerde ingangsdatum juist is.
Procesverloop
- Op 23 mei 2024 heeft de SVB de door eiser verzochte ontheffing verleend met ingang van 18 februari 2024. Met het bestreden besluit van 9 juli 2024 op het bezwaar van eiser is de SVB bij dat besluit gebleven.
2.1. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.2. De rechtbank heeft het beroep op 22 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft eiser deelgenomen. De SVB heeft zich afgemeld voor de zitting.
Beoordeling door de rechtbank
De niet betwiste feiten 3. De rechtbank stelt vast dat de volgende feiten tussen partijen niet betwist zijn.
3.1. Eiser is, samen met zijn echtgenote, in 2021 verhuisd vanuit Duitsland naar Nederland. Daarvóór heeft hij altijd in Duitsland gewerkt en is daar met vervroegd pensioen gegaan. Sindsdien ontvangt hij (bedrijfs)pensioenuitkeringen van de Deutsche Rentenversicherung, Xylem en Continental.
3.2. De SVB heeft geoordeeld dat eiser sinds 7 mei 2021 in Nederland woont en verplicht verzekerd is voor de AOW, Anw en AKW, alsmede dat hij op dat moment voldeed aan de voorwaarden voor ontheffing van die verzekeringsplicht (hierna: ontheffing).
3.3. De SVB heeft op 18 april 2024 de aanvraag van eiser voor ontheffing ontvangen.
3.4. Op 16 mei 2024 heeft de SVB een verklaring afgegeven dat eiser vanaf 1 juni 2024 (de datum waarop hij de AOW-leeftijd bereikt) geen AOW-pensioen wil ontvangen en dat vanaf die datum daarom niet zal worden overgegaan tot betalen daarvan.
Toetsingskader 4. Indien een aanvraag tot ontheffing wordt ingediend binnen een jaar na de datum waarop de aanvrager voldoet aan de voorwaarden voor ontheffing, wordt de ontheffing verleend met terugwerkende kracht vanaf die datum. Vast staat dat eiser de aanvraag na afloop van die termijn heeft ingediend, zodat de ontheffing in beginsel ingaat vanaf de datum van de aanvraag, zoals de SVB heeft besloten. Indien toepassing van die regel leidt tot een onredelijke uitkomst (“onbillijkheden van overwegende aard”), kan de SVB de ontheffing toch met terugwerkende kracht – tot maximaal drie jaar terug – verlenen. De SVB heeft van die mogelijkheid geen gebruik gemaakt. Getoetst moet worden of dat terecht is.
4.1. De wettelijke regels en beleidsregels die van belang zijn voor deze zaak, staan in de bijlage bij deze uitspraak.
Overwegingen 5. Eiser voert, samengevat, aan dat hij en zijn echtgenote vanaf het begin te goeder trouw hebben gehandeld en zich maximaal hebben ingespannen om zich te (laten) informeren over de (fiscale) gevolgen van hun emigratie naar Nederland. Zij hebben gezocht op diverse websites van de Nederlandse overheid en Belastingdienst, en hebben met meerdere belastingadviseurs contact gehad. Geen van die adviseurs heeft hen gewezen op de verschuldigdheid van AOW-premie en de mogelijkheid om daar vrijstelling (ontheffing) voor te vragen. Ook de SVB heeft eiser daar niet op gewezen. Pas begin 2024 vernam eiser, via zijn toenmalige belastingadviseur, dat hij AOW-premie verschuldigd was over zijn pensioen en dat hij daarvoor een vrijstelling kon aanvragen, wat hij toen vrijwel direct heeft gedaan.
5.1. Voor zover eiser betoogt dat de SVB de ontheffing met terugwerkende kracht had moeten verlenen omdat zij heeft nagelaten om hem actief te informeren over zijn rechten en plichten, kan die beroepsgrond niet slagen. Daarbij is van belang dat in de nota van toelichting bij het besluit waarbij de hiervoor genoemde regeling is geïntroduceerd voor aanvragen die binnen één jaar worden ingediend,
“De vrijstelling gaat in op de datum waarop het verzoek daartoe bij de SVB is ingediend. In de praktijk blijkt deze regel voor de belanghebbenden nogal eens problemen te veroorzaken. Als reden daarvoor wordt in vele gevallen de onbekendheid met de mogelijkheid tot het aanvragen van vrijstelling van verzekeringsplicht voor de Algemene Ouderdomswet, de Algemene nabestaandenwet en de Algemene Kinderbijslagwet opgegeven. Uiteraard zijn door de SVB de nodige stappen ondernomen om degenen die daarin zijn geïnteresseerd op schriftelijke wijze maar ook mondeling van informatie te voorzien die nodig is om op een verantwoorde manier een beslissing te nemen inzake de mogelijkheid tot het indienen van een verzoek tot vrijstelling. De regering blijft onveranderd van mening dat het toch in eerste instantie de betrokkene zelf is die het initiatief dient te nemen om te bezien welke de consequenties zijn indien men niet langer onderworpen is aan een buitenlands wettelijk sociaalzekerheidsstelsel maar aan dat van het Nederlandse. Desalniettemin kan zij zich voorstellen dat men het totaalbeeld van deze gevolgen niet onder alle omstandig-heden in een keer en bijtijds kan overzien. Dat geldt ook voor de vrijstellingsregeling, zoals is neergelegd in dit artikel.”
Hieruit volgt dat de omstandigheid dat eiser niet actief door de SVB is geïnformeerd over de mogelijkheid om ontheffing te vragen, niet kan leiden tot het oordeel dat de ontheffing met terugwerkende kracht moet worden verleend. Het is de eigen verantwoordelijkheid van een betrokkene om zich te (laten) informeren. Pas als sprake is van onjuiste en/of onvolledige voorlichting door de SVB (of een ander publiekrechtelijk orgaan, zoals bijvoorbeeld de Belastingdienst), zou sprake kunnen zijn van een onbillijkheid van overwegende aard,
5.2. De andere omstandigheden die eiser heeft aangevoerd, kunnen evenmin leiden tot het oordeel dat de door de SVB gehanteerde ingangsdatum van de ontheffing leidt tot onbillijkheden van overwegende aard. Noch de omstandigheid dat eiser onbekend was met de wettelijke bepalingen noch de omstandigheid dat hij (mogelijk) fout is geadviseerd door de door hem ingeschakelde belastingadviseurs, levert een bijzonder geval op, zodat volgens de beleidsregels van de SVB niet om die redenen sprake kan zijn van onbillijkheden van overwegende aard.
Conclusie en gevolgen
- Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de ingangsdatum van de ontheffing niet wijzigt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. Ponds, rechter, in aanwezigheid van mr. T.B. Both, griffier op 20 augustus 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Algemene Ouderdomswet (AOW)
Artikel 6
[…]
- Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan, in afwijking van het eerste
en tweede lid, uitbreiding dan wel beperking worden gegeven aan de kring der verzekerden.
Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999
Artikel 22 Ontheffing verzekeringsplicht AOW, Anw en AKW
- De persoon die in Nederland woont en die recht heeft op een uitkering op grond van een buitenlandse wettelijke of bovenwettelijke regeling inzake sociale zekerheid of op grond van een regeling van een volkenrechtelijke organisatie wordt op zijn aanvraag, voor zolang hij geen arbeid in Nederland verricht, door de Sociale verzekeringsbank van de verzekering op grond van de Algemene Ouderdomswet, de Algemene nabestaandenwet en de Algemene Kinderbijslagwet ontheven, zolang hij:
a. […] b. […]
-
Indien de aanvraag voor de ontheffing wordt ingediend binnen een jaar na de datum waarop de persoon, bedoeld in het eerste lid, voor het eerst voldoet aan de in dat lid opgenomen voorwaarden, gaat de ontheffing in op die datum. Indien de aanvraag voor de ontheffing later wordt ingediend, gaat de ontheffing in op de datum van de aanvraag om ontheffing.
-
De Sociale verzekeringsbank kan de ontheffing, bedoeld in het eerste lid, verlenen met ingang van een datum die gelegen is ten hoogste drie jaar vóór de datum van de aanvraag, doch niet eerder dan de datum waarop recht is ontstaan op de buitenlandse wettelijke of bovenwettelijke uitkering of de uitkering van de volkenrechtelijke organisatie, indien toepassing van het tweede lid leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.
Beleidsregel SB1038: Ontheffing van de verplichte verzekering voor AOW, Anw en AKW (versie 11)
De SVB verleent ontheffing van de verzekeringsplicht voor de AOW, Anw en AKW met ingang van de eerste dag waarop aan de voorwaarden voor ontheffing is voldaan, mits de SVB het verzoek tot ontheffing binnen één jaar na die dag ontvangt. Als betrokkene het verzoek tot ontheffing op een latere datum indient dan verleent de SVB ontheffing van de verzekeringsplicht met ingang van de datum waarop het verzoek om ontheffing bij de SVB is ingediend. In gevallen waarin deze handelwijze leidt tot onbillijkheden van overwegende aard, is de SVB echter bevoegd de ontheffing te verlenen met een terugwerkende kracht van ten hoogste drie jaar. De SVB beziet bij elk verzoek aan de hand van de individuele feiten en omstandigheden of zich een onbillijkheid van overwegende aard voordoet. De volgende - niet-limitatief genoemde - gevallen kunnen zich daarbij voordoen:
[…] De late indiening van het verzoek om ontheffing is een aantoonbaar gevolg van het verstrekken van onjuiste en/of onvolledige voorlichting door een publiekrechtelijk orgaan (bijvoorbeeld de Belastingdienst) en betrokkene had redelijkerwijs niet aan die voorlichting hoeven te twijfelen. […]
De SVB gaat ervan uit dat van onbillijkheden van overwegende aard in ieder geval geen sprake kan zijn in gevallen die geen bijzonder geval opleveren volgens de beleidsregel over bijzonder geval in SB1071 (zoals deze beleidsregel luidde op grond van het Wijzigingsbesluit Beleidsregels SVB februari 2019).
Beleidsregel SB1071: Bijzonder geval (versie 10)
De SVB leidt voorts uit de jurisprudentie af dat de volgende situaties geen bijzonder geval opleveren:
• een fout van de belangenbehartiger van de betrokkene (CRvB 17 november 1965 en 25 mei 1966); • […] • enkele onbekendheid met de wettelijke bepalingen (CRvB 9 januari 1963 en 27 september 1983); • […]
Besluit van 27 augustus 2001 tot wijziging van het Besluit uitbreiding en beperking kring
verzekerden volksverzekeringen 1999 (wijziging ingangsdatum vrijstelling), Stb. 2001, 408.
Zie beleidsregel SB1038, zoals opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Zie beleidsregel SB1071, in combinatie met SB1038, zoals opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.