ECLI:NL:RBZWB:2025:5512 - Rechtbank Zeeland-West-Brabant - 31 juli 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer: C/02/438467 / JE RK 25-1436
Datum uitspraak: 31 juli 2025
Beschikking van de kinderrechter over een voorlopige ondertoezichtstelling
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming, Zeeland–West-Brabant, Middelburg, hierna te noemen de Raad,
over
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2013 in [geboorteplaats], hierna te noemen [minderjarige 1],
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2014 in [geboorteplaats], hierna te noemen [minderjarige 2],
[minderjarige 3], geboren op [geboortedag 3] 2020 in [geboorteplaats], hierna te noemen [minderjarige 3].
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder], hierna te noemen de moeder, wonende in [woonplaats], advocaat mr. mr. A.A. Broekman-de Feijter uit Terneuzen,
[de vader], hierna te noemen de vader, wonende in [woonplaats], advocaat mr. F.J.I. de Vleesschauwer uit Terneuzen.
1 Het verloop van de procedure
1.1. De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- het mondelinge verzoek van de Raad d.d. 31 juli 2025, gevolgd door het schriftelijke verzoek met bijlagen, ontvangen op 1 augustus 2025.
1.2. Tijdens de mondelinge behandeling op 31 juli 2025 van het verzoek voorlopige voorzieningen dat door de vader is aangespannen, bekend onder het zaak-/rekestnummer: C/02/437687 FA RK 25-3629, heeft de Raad mondeling de voorlopige ondertoezichtstelling van [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3] verzocht. De voorzieningenrechter heeft dit verzoek, voor zoveel nodig mede in zijn hoedanigheid als kinderrechter, gelijktijdig met voornoemd verzoek voorlopige voorzieningen mondeling behandeld, met gesloten deuren.
1.3. De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 31 juli 2025. Daarbij waren aanwezig:
-
de vader met zijn advocaat;
-
de moeder met haar waarnemend advocaat, mr. F.J.I. van den Branden;
-
een vertegenwoordigster van de Raad.
2 De feiten
2.1. De ouders zijn met elkaar gehuwd.
2.2. [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3] zijn gedurende het huwelijk van de ouders geboren.
3 Het verzoek
3.1. De Raad verzoekt [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3] voorlopig onder toezicht te stellen voor de duur van drie maanden. Ouders zijn het eens met het verzoek.
4 De beoordeling
4.1. De kinderrechter is van oordeel dat aan de voorwaarden voor een voorlopige ondertoezichtstelling is voldaan.
4.2. Uit de overgelegde stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht is het volgende gebleken. De ouders zijn reeds enige tijd geleden verwikkeld geraakt in een scheiding. Zij wonen niet meer samen. De minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wonen thans bij de vader en hebben geen contact met de moeder. Ten aanzien van de minderjarige [minderjarige 3] geldt een co-ouderschapsregeling. Tijdens de gesprekken van de kinderrechter met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in het kader van de voorlopige voorzieningenprocedure is naar voren gekomen dat sprake zou zijn van mishandelingen welke gepleegd zouden zijn door de moeder. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] maken zich zorgen wanneer [minderjarige 3] bij de moeder verblijft. Ook de vader heeft de vermeende mishandelingen in zijn stukken naar voren gebracht. De moeder ontkent de beschuldigen stellig. Met de Raad is de kinderrechter van oordeel dat sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging welke de ouders niet zelf weg kunnen nemen met hulpverlening in een vrijwillig kader. Ouders accepteren overigens wel hulpverlening, namelijk [jeugdzorg] voor henzelf en een kindbehartiger voor de kinderen. De geuite beschuldigen zet ouders echter dusdanig ver uit elkaar dat geen sprake is van een gelijkwaardige startpositie. Zowel wanneer de beschuldigen waar blijken te zijn als wanneer deze niet waar blijken te zijn, is sprake van een zeer zorgelijke situatie. Het is noodzakelijk dat er een stevige regievoering vanuit het gedwongen kader betrokken raakt. Binnen het kader van de voorlopige ondertoezichtstelling dient de GI te werken aan een concreet veiligheidsplan waarbinnen onderzocht wordt of en hoe de kinderen veilig en onbelast contact kunnen hebben met beide ouders. Er moet meer zicht worden verkregen op de situatie van de ouders en de minderjarigen en de veiligheid van de minderjarigen hierin. Daarnaast dient de GI regie te voeren op de hulpverlening bij [jeugdzorg] die komende week van start gaat.
4.3. Daarom stelt de kinderrechter [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3] voorlopig onder toezicht voor de duur van drie maanden.
5 De beslissing
De kinderrechter:
5.1. stelt [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3] voorlopig onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming west Zeeland met ingang van 31 juli 2025 tot 31 oktober 2025.
Artikel 1:257 BW.