Uitspraak inhoud

Familie- en Jeugdrecht

Locatie Breda

Zaaknummer: C/02/436141 / JE RK 25-1007 Datum uitspraak: 17 juli 2025

Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing

in de zaak van

STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST ZUID-HOLLAND, gevestigd te Dordrecht, hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI),

over

[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2010 in [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige] .

Als bijzondere curator voor [minderjarige] is benoemd: mr. [de bijzondere curator] te [plaats] , hierna te noemen: de bijzondere curator.

De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de moeder], hierna te noemen: de moeder, wonende op een bij de rechtbank bekend adres, advocaat: mr. F. Pool te Rotterdam,

[de vader], hierna te noemen: de vader, wonende in [woonplaats] .

1 Het procesverloop

1.1. Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:

1.2. De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 17 juli 2025. Daarbij waren aanwezig en zijn gehoord:

  • een vertegenwoordiger van de GI.

1.3. De kinderrechter heeft [minderjarige] naar zijn mening gevraagd. [minderjarige] heeft hierover voorafgaand aan de mondelinge behandeling een gesprek gevoerd met de kinderrechter. De bijzondere curator was bij dit gesprek aanwezig. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

1.4. [minderjarige] heeft tijdens het gesprek met de kinderrechter aangegeven aanwezig te willen zijn bij de mondelinge behandeling. De kinderrechter heeft in het belang van [minderjarige] besloten om hem, conform het uitgangspunt, niet aanwezig te laten zijn bij de mondelinge behandeling. De kinderrechter heeft met [minderjarige] afgesproken dat hij na afloop van de mondelinge behandeling bij de uitspraak aanwezig mag zijn.

2 De feiten

2.1. De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .

2.2. De meervoudige kamer van de rechtbank Rotterdam heeft bij beschikking van 4 juli 2024 de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 26 juli 2025 en een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de vader verleend tot 26 juli 2025.

2.3. Bij diezelfde beschikking is mr. [de bijzondere curator] herbenoemt tot bijzondere curator om [minderjarige] te vertegenwoordigen voor de duur van de ondertoezichtstelling. Ook is het verzoek van de moeder om een co-ouderschapsregeling vast te stellen afgewezen. Daarbij is [minderjarige] niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek om te bepalen dat zijn hoofdverblijfplaats voortaan bij de vader is.

2.4. Op grond van voornoemde machtiging tot uithuisplaatsing verblijft [minderjarige] bij de vader.

3 Het verzoek

3.1. De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar. Ook verzoekt de GI de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij zijn vader te verlengen voor de duur van een jaar.

3.2. De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4 Het standpunt van de GI

4.1. Ter onderbouwing van het verzoek heeft de GI, samengevat, het navolgende aangevoerd. Hoewel er positieve ontwikkelingen zichtbaar zijn, wordt [minderjarige] nog steeds in zijn ontwikkeling bedreigd. [minderjarige] doet het goed bij zijn vader en zal hier verder gaan opgroeien. Echter blijven zaken als zelfbepalend gedrag, schoolontwijkend gedrag en het vertellen van wissellende verhalen aan de orde waardoor de onrust nog niet is geweken. Het contact tussen de ouders blijft ook een zorg, vooral wanneer er gezagsbeslissingen genomen moeten worden. Er moeten praktische dingen, zoals het wijzigen van de hoofdverblijfplaats en het inschrijven bij een huisarts, geregeld worden maar het lukt de ouders niet om dit zonder tussenkomst van een derde vorm te geven. Hierdoor hebben beide ouders verzoeken ingediend bij de rechtbank. Daarbij is het contact tussen [minderjarige] en de moeder nog altijd iets wat aandacht vereist. Het contact is minimaal en het laatste begeleide bezoek in mei 2025 heeft weer spanningen bij [minderjarige] opgeroepen. Op dit moment ligt het initiatief voor het contact dan ook volledig bij [minderjarige] .

4.2. [hulpverlening] is bij het gezin betrokken voor individuele hulpverlening voor [minderjarige] , hulpverlening voor beide ouders én begeleiding van de contacten tussen [minderjarige] en de moeder. Enerzijds heeft de hulpverlening van [hulpverlening] positieve ontwikkelingen gebracht waardoor gesteld zou kunnen worden dat de hulpverlening nodig is om deze positieve lijn voort te zetten. Anderzijds is de hulpverlening van [hulpverlening] weinig intensief en hebben de ouders en [minderjarige] afspraken waar de GI niet actief regie op voert. De GI meent dat de huidige hulpverlening passend is, maar heeft op dit moment geen aanleiding om hier meer sturing aan te geven. De reden hiervoor is dat meer of andere hulpverlening naar verwachting niet voor betere resultaten zal zorgen en in het geval van [minderjarige] mogelijk averechts zal werken. De GI vraagt zich dan ook af, puur kijkend naar deze situatie, in hoeverre een gedwongen kader op dit moment nog noodzakelijk is en in hoeverre dit nog kan bijdragen aan andere resultaten in de opvoedsituatie van [minderjarige] en het contact tussen [minderjarige] en zijn moeder.

4.3. Desondanks acht de GI een verlenging van de ondertoezichtstelling noodzakelijk om de huidige situatie van [minderjarige] te continueren. Het hoofdverblijf van [minderjarige] is namelijk nog steeds vastgelegd bij de moeder. De vader heeft verzocht om het hoofdverblijf te wijzigen maar behandeling van dit verzoek is tot op heden niet gepland door de rechtbank. Om de huidige opvoedsituatie voort te zetten is een machtiging tot uithuisplaatsing nodig evenals een verlenging van de ondertoezichtstelling. Daarbij is de betrokkenheid van de GI noodzakelijk om de machtiging tot uithuisplaatsing te handhaven totdat de mondelinge behandeling is geweest en er duidelijkheid is welke uitspraak de rechtbank zal doen, welke gevolgen dit heeft en op welke manier er dan nog een rol voor de GI ligt. Daarnaast wenst de GI de ontwikkeling van [minderjarige] en het contact tussen [minderjarige] en zijn moeder te volgen en, wanneer dit mogelijk is, te werken richting een afronding van de ondertoezichtstelling.

4.4. Tot slot overweegt de GI dat zij per abuis heeft verzuimd om een advies van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), op grond van artikel 1:265j van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), aan te vragen maar dit geen reden hoeft te zijn om de verzoeken af te wijzen.

5 De standpunten van de minderjarige en belanghebbenden

5.1. [minderjarige] heeft tijdens het gesprek met de kinderrechter, samengevat, verteld dat hij het eens is met de verzoeken van de GI omdat hij goed op zijn plek zit bij zijn vader. Hij heeft op dit moment geen behoefte aan contact met zijn moeder omdat het laatste contact tussen hen geëscaleerd is. Het is in het verleden al vaker fout gegaan en [minderjarige] vindt dat zijn moeder eerst bij zichzelf te rade moet gaan. Als er weer contact komt, wenst [minderjarige] contact op zijn initiatief en in ieder geval geen vaste regeling. Ook wenst [minderjarige] dat zijn moeder geen gezag meer over hem heeft. De moeder geeft nergens toestemming voor waardoor hij nooit op vakantie of spontaan een dagje weg kan. Tot slot geeft [minderjarige] aan dat hij weinig contact heeft met de GI. Hij heeft wel prettig contact met zijn therapeut en zou graag zien dat dat doorgang blijft vinden.

5.2. De bijzondere curator heeft, samengevat, aangevoerd dat zij is benoemd toen [minderjarige] in een instelling verbleef omdat de rechtbank dacht dat [minderjarige] last ervoer van een loyaliteitsconflict. Voor de bijzondere curator staat vast dat [minderjarige] in een lastig parket zit en moeilijk lijkt te kunnen bewegen tussen de ouders. Enerzijds geeft hij op momenten aan dat hij naar zijn moeder wil en voelt het alsof hij emotionele support nodig heeft om dat te mogen. Anderzijds kan hij kan heel afwijzend zijn en geeft hij vaak aan dat hij met rust gelaten wil worden. Het lijkt alsof [minderjarige] betrokkenheid van zijn beide ouders wenst maar veel last heeft van het verleden. Desondanks doet [minderjarige] het goed bij zijn vader. De bijzondere curator acht een verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing dan ook noodzakelijk om de opvoedsituatie van [minderjarige] te continueren tot aan de uitspraak in de procedure over het hoofdverblijf van [minderjarige] . Ook de hulpverlening die bij [minderjarige] betrokken is, verloopt goed en het is in het belang van [minderjarige] noodzakelijk dat daar geen wisseling in komt. Daarnaast geeft [minderjarige] al geruime tijd aan dat hij wenst dat zijn moeder geen gezag meer over hem heeft. De bijzondere curator is aan het onderzoeken of zij dit verzoek, wellicht via de informele rechtsingang, bij de procedure in [plaats] kan voegen. Tot slot verzoekt de bijzondere curator om haar te (her)benoemen zodat zij in het kader van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing bij [minderjarige] betrokken kan blijven.

5.3. Door en namens de moeder is, samengevat, verzocht om de verzoeken voor een korte periode toe te wijzen. Hoewel de wet geen consequenties verbindt aan het ontbreken van het advies van de Raad, acht de moeder het in dit geval wel passend dat er een advies komt. Er zijn namelijk meerdere procedures (geweest) in [plaats] en het is onduidelijk of de Raad een onderzoek naar gezagsbeëindiging is gestart. Daarbij is er veel gebeurd in deze zaak. [minderjarige] woonde eerst bij de moeder en wilde geen contact met de vader. Nu woont [minderjarige] bij de vader en wil hij geen contact meer met de moeder. De rode lijn in deze zaak is dat de omstandigheden continu veranderen en de houding van [minderjarige] tegenover zijn moeder ook. De moeder begrijpt niet wat daarvan de oorzaak is. Zij twijfelt of de oorzaak is gelegen in ouderverstoting, problematiek vanuit [minderjarige] óf de verstoorde ouderrelatie. De moeder heeft in ieder geval het gevoel dat de vader moeilijk emotionele toestemming aan [minderjarige] kan geven. Het perspectief van [minderjarige] is bij de vader bepaald maar de moeder hoopt dat de rechtbank hiernaar een nader onderzoek gaat gelasten waarbij ook onderzocht wordt waarom [minderjarige] verhard is en geen contact wenst met een van zijn ouders. De moeder zou namelijk het liefste willen dat zij weer contact heeft met [minderjarige] . Wat de gezagsbeslissingen betreft, geeft de moeder aan dat zij wenst te communiceren met de vader. Zij is altijd bereid om toestemming te geven, maar wil wel weten waarvoor zij toestemming verleent.

5.4. De vader heeft, samengevat, aangevoerd dat hij de verzoeken van de GI ondersteunt. Hij wenst langdurige betrokkenheid van de GI omdat hij vreest dat het weer mis kan gaan tussen [minderjarige] en de moeder óf de vader. Als de ondertoezichtstelling dan is afgesloten, duurt het weer een periode voordat de nodige hulp beschikbaar is. Deze zaak speelt al jaren en de vader acht het van belang dat de personen, die nu betrokken zijn, betrokken blijven. Ook benadrukt de vader dat hij [minderjarige] contact met zijn moeder gunt en hem niet van haar weghoudt. Wat de gezagsbeslissingen betreft, geeft de vader aan dat spontane uitjes met [minderjarige] belemmerd worden omdat hij daarvoor toestemming nodig heeft van de moeder.

6 De beoordeling

Wettelijk kader

6.1. Op grond van artikel 1:260 BW kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.

6.2. Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:

a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;

b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.

6.3. Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de kinderrechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.

Inhoudelijke beoordeling

6.4. Uit de overgelegde stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken blijkt naar het oordeel van de kinderrechter dat de doelen van de ondertoezichtstelling nog niet volledig zijn behaald. Er is bij [minderjarige] nog steeds sprake van een ernstige ontwikkelingsbedreiging die de ouders in het vrijwillig kader onvoldoende weg kunnen nemen. Het baart de kinderrechter zorgen dat er nog altijd sprake is van een ernstig verstoorde ouderrelatie waar [minderjarige] de gevolgen van ervaart. Het is aannemelijk dat [minderjarige] zich (ook) in een loyaliteitsconflict bevindt en daardoor een keuze voor een van zijn ouders maakt. Evenals de bijzondere curator ziet de kinderrechter dat [minderjarige] zich moeilijk kan bewegen tussen zijn ouders en daardoor ook wisselvallig is in zijn wens om contact te hebben met de moeder. Het is niet goed dat de ouders nog altijd niet in staat zijn om gezagsbeslissingen in onderling overleg te nemen. Wanneer er gezagsbeslissingen genomen moeten worden, is er telkens weer sprake van onrust en spanningen, en gaan voor [minderjarige] belangrijke uitstapjes niet door, hetgeen zeer belastend is voor [minderjarige] . Ter zitting is met ouders besproken hoe zij daar mee om zouden kunnen gaan.

6.5. Nu [minderjarige] vanwege voornoemde omstandigheden al kampt met de nodige onrust en spanningen, is het in zijn belang noodzakelijk dat hij rust en stabiliteit blijft ervaren in zijn verblijfplaats. De kinderrechter is daarom van oordeel dat het verblijf van [minderjarige] bij zijn vader gecontinueerd dient te worden. De kinderrechter neemt daarbij in aanmerking dat [minderjarige] goed is geaard binnen de opvoedsituatie van zijn vader en zelf ook de wens heeft geuit om daar te blijven. Ook hebben betrokkenen geen bezwaar geuit tegen het verblijf van [minderjarige] bij de vader. Nu de procedure over de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] nog geen duidelijkheid heeft gebracht, is niet is een verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing ook noodzakelijk.

6.6. Gelet op het voorgaande wijst de kinderrechter de verzoeken van de GI toe voor de verzochte duur. De moeder heeft verzocht om de machtigingen in duur te beperken omdat het advies van de Raad, zoals bedoeld in artikel 1:265j BW, ontbreekt. De kinderrechter gaat aan dat verzoek voorbij. De Hoge Raad op 24 maart 2023, in de zaak met ECLI-nummer ECLI:NL:HR:2023:4554, geoordeeld dat een verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing toegewezen kan worden zonder een advies van de Raad, als de kinderrechter in de motivering van zijn beslissing tot uitdrukking brengt op grond van welke bevindingen hij van oordeel is dat die verlenging aangewezen is. Zoals reeds overwogen, acht de kinderrechter de verlenging van de maatregelen in het belang van [minderjarige] noodzakelijk. Ook de periode van één jaar is passend en geboden zodat [minderjarige] voor een duurzame periode zekerheid over zijn verblijfplaats ervaart.

6.7. De komende periode is de betrokkenheid van de GI nodig om de ontwikkeling van [minderjarige] en het contactherstel tussen [minderjarige] en de moeder te monitoren. Tijdens de mondelinge behandeling hebben de ouders aangegeven dat zij [minderjarige] de ruimte willen geven om op zijn manier te verkennen waar hij behoefte aan heeft rondom zijn moeder en zijn vader. De moeder zal daarvoor geen druk op [minderjarige] uitoefenen en de vader zal [minderjarige] daarin vrij laten. Beide ouders hebben zich daartoe bereid verklaard. Het zal [minderjarige] rust geven als hij weet dat zijn ouders het goed vinden dat hij in zijn eigen tempo mag uitzoeken waar hij behoefte aan heeft. De kinderrechter ziet daarin ook een rol voor de GI weggelegd om de ouders te blijven begeleiden in het solo-parallel ouderschap én bij elke gezagsbeslissing te beproeven waar de ruimte bij de ouders ligt om er onderling uit te komen en hoe zij in de toekomst tot gezamenlijke beslissingen zullen komen die door [minderjarige] als ondersteunend zullen worden ervaren.

Herbenoemen bijzondere curator

6.8. De rechtbank acht het voortzetten van de betrokkenheid van de bijzondere curator noodzakelijk. Haar bevindingen en haar contact met [minderjarige] zijn van belang voor de verdere uitwerking van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing. Daarom acht de kinderrechter het gewenst dat de bijzondere curator de belangen van [minderjarige] blijft behartigen. De bijzondere curator heeft zich hiertoe bereid verklaard en ook beide ouders en de GI erkennen de meerwaarde daarvan. De rechtbank zal haar dan ook op grond van artikel 1:250 BW herbenoemen tot bijzondere curator van [minderjarige] voor de duur van de huidige ondertoezichtstelling, zijnde tot 26 juli 2026.

Uitvoerbaar bij voorraad

6.9. De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

6.10. Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

7 De beslissing

De kinderrechter:

7.1. verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] met ingang van 26 juli 2025 tot 26 juli 2026;

7.2. verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de andere ouder met gezag, zijnde de vader, met ingang van 26 juli 2025 tot 26 juli 2026;

7.3. herbenoemt mr. [de bijzondere curator] tot bijzondere curator om [minderjarige] te vertegenwoordigen in en buiten rechte, zo als zij dat heeft gedaan, voor de duur van de ondertoezichtstelling;

7.4. verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.

Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 17 juli 2025 door mr. Van Leuven, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Van der Linde als griffier, en op schrift gesteld op 29 juli 2025.

Tegen eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen: