Terug naar bibliotheek
Rechtbank Zeeland-West-Brabant

ECLI:NL:RBZWB:2025:5320 - Rechtbank Zeeland-West-Brabant - 3 juli 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBZWB:2025:53203 juli 2025

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht

Zittingsplaats Breda

parketnummer : 02-323551-22 raadkamernummer : 25-005245 datum : 17 juni 2025

beslissing van de enkelvoudige raadkamer enkelvoudige raadkamer op het bezwaar op grond van artikel 7 Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden (Wet DNA) van:

[veroordeelde],

geboren op [geboortedag] 1971 te [geboorteplaats], woonplaats kiezend op het kantoor van mr. B.J.P. van Gils advocaat te Tilburg, (Postbus 760, 5000 AT Tilburg),

hierna te noemen: de veroordeelde.

Procedure

Het bezwaarschrift is op 25 februari 2025 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.

De rechtbank heeft op 17 juni 2025 het bezwaar in besloten raadkamer behandeld.

De rechtbank heeft de gemachtigde advocaat van de veroordeelde, mr. B.J.P. van Gils en de officier van justitie op zitting gehoord.

De veroordeelde is, hoewel daartoe goed opgeroepen, niet in raadkamer verschenen.

Bezwaar

Het bezwaar richt zich tegen het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van de veroordeelde.

Namens veroordeelde is aangevoerd dat er op 17 februari 2025 DNA-materiaal onder haar is afgenomen vanwege een veroordeling door de politierechter van 13 oktober 2023. Veroordeelde meent dat afname en opname van haar DNA-materiaal redelijkerwijs niet van betekenis zal en zou kunnen zijn ter voorkoming, opvolging, vervolging en berechting van strafbare feiten. Los van een ouder feit en hetgeen zij voor is veroordeeld heeft zij geen strafblad. Daarnaast is uit het reclasseringsrapport op te maken dat het recidiverisico nagenoeg te verwaarlozen is. Redenen waarom veroordeelde de rechtbank verzoekt tot gegrondverklaring van haar bezwaarschrift onder vernietiging van het onder haar afgenomen DNA-materiaal.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie stelt dat zich geen uitzondering voordoet in de zin van artikel 2, eerste lid, van de Wet DNA-onderzoek en stelt zich op het standpunt dat het bezwaarschrift ongegrond moet worden verklaard.

Beoordeling

Bij vonnis van 13 oktober 2023 is de veroordeelde door de politierechter in deze rechtbank veroordeeld ter zake van mishandeling.

De rechtbank is bevoegd.

Het bezwaar is tijdig en op de juiste wijze ingediend. De veroordeelde kan daardoor in het bezwaar worden ontvangen.

Wettelijk kader Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden (hierna Wet DNA)kan een bevel tot afname van celmateriaal enkel worden bevolen ter zake van een veroordeling van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, Sv. De rechtbank stelt vast dat het misdrijf waarvoor het bevel is afgegeven, aan dit vereiste voldoet.

De Wet DNA strekt ertoe gepleegde en eventuele toekomstige strafbare feiten van de veroordeelde op efficiënte wijze op te sporen, alsmede de veroordeelde te weerhouden van het plegen van nieuwe strafbare feiten. Daarbij is het uitgangspunt dat bij iedere veroordeelde als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet DNA celmateriaal wordt afgenomen. De officier van justitie is verplicht een daartoe strekkend bevel te geven, tenzij zich een van de in het eerste lid genoemde uitzonderingen voordoet. Een van de uitzonderingen is, dat redelijkerwijs aannemelijk is dat het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van de veroordeelde, gelet op de aard van het misdrijf of de bijzondere omstandigheden, waaronder het misdrijf is gepleegd, niet van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van de veroordeelde.

Aard van het misdrijf Blijkens de wetsgeschiedenis ziet de maatstaf 'aard van het misdrijf' op misdrijven waarbij DNA-onderzoek geen bijdrage kan leveren aan de opsporing vervolging en berechting van strafbare feiten.

In het onderhavige geval is de veroordeelde veroordeeld voor mishandeling.

Het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van de veroordeelde zal wel van betekenis kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van de veroordeelde gelet op de aard van dit misdrijf en het feit dat DNA-materiaal, bij uitstek, geschikt is voor onderzoek binnen de strafrechtketen.

Bijzondere omstandigheden De maatstaf 'bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd' hangt samen met de persoon van de veroordeelde. Het gaat daarbij om de situatie dat, ondanks een veroordeling wegens misdrijf, in de gegeven omstandigheden een DNA-onderzoek niet kan worden gerechtvaardigd. Blijkens de wetsgeschiedenis moet dan gedacht worden aan een veroordeelde van wie zeer onaannemelijk is dat hij ooit eerder een strafbaar feit heeft gepleegd voor de opsporing waarvan DNA-onderzoek van belang kan zijn, en die het misdrijf in de toekomst, bijvoorbeeld vanwege ernstige lichamelijke beperkingen, ook nooit meer zal kunnen begaan. Hieraan kan worden toegevoegd dat, hoewel in de Wet geen onderscheid wordt gemaakt tussen meerderjarigen en minderjarigen, de rechter bij zijn oordeel of sprake is van ‘bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd’ de omstandigheid dat de veroordeelde ten tijde van het plegen van het feit minderjarig was moet betrekken. Of, en in welke mate bijzondere omstandigheden aan de orde zijn, zal afhangen van de omstandigheden van het geval. Een relevante factor in dit verband kan allereerst zijn of de gevolgen van het bepalen en verwerken van het DNA-profiel evident disproportioneel zijn, gelet op de omstandigheid dat het feit is begaan toen de veroordeelde minderjarig was. Daarnaast kan de rechter betrekken of, mede gelet op de omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd en de leeftijd van de veroordeelde ten tijde van het misdrijf, sprake is van een gering recidivegevaar. Daarvoor kan ook van belang zijn of aanwijzingen bestaan voor eerder gepleegde relevante misdrijven (Hoge Raad 7 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:626).

De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat sprake is van een zodanig gering recidivegevaar dat verwerking van het DNA-profiel in dit geval achterwege zou moeten blijven. Daarbij betrekt de rechtbank het reclasseringsrapport van 28 februari 2023 waarin, kortweg, wordt geconcludeerd dat veroordeelde een lange geschiedenis kent van psychische klachten, psychoses en een geschiedenis kent van conflict opzoekend gedrag en het psychosociaal functioneren van veroordeelde een risicofactor is. Dat veroordeelde, in ieder geval, het laatste jaar niet in aanraking is gekomen met politie of justitie, doet aan het mogelijk recidivegevaar en het voorgaande niet af.

Alles afwegend komt de rechtbank tot het oordeel dat geen sprake is van een uitzonderingssituatie en dat het bezwaar ongegrond moet worden verklaard.

Beslissing

De rechtbank verklaart het bezwaar ongegrond.

Deze beslissing is gegeven door mr. R.H.M. Pooyé, rechter, in tegenwoordigheid van J.A.C.M. van 't Westende, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 3 juli 2025.