Terug naar bibliotheek
Rechtbank Zeeland-West-Brabant

ECLI:NL:RBZWB:2025:5175 - Rechtbank Zeeland-West-Brabant - 7 augustus 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBZWB:2025:51757 augustus 2025

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

Zittingsplaats Breda

Bestuursrecht

zaaknummer: BRE 24/6294

[naam] , uit [plaats 1] , eiseres (gemachtigde: mr. P. Doorakkers),

en

(gemachtigde: mr. M.E.H. Vos-Nijp).

  1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de aanvraag van [naam] om een uitkering uit het Schadefonds geweldsmisdrijven (het Schadefonds ). Eiseres is het niet eens met de afwijzing van de aanvraag. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag.

Procesverloop

  1. [naam] heeft het Schadefonds verzocht om een uitkering uit het fonds, vanwege het feit dat zij in de periode tussen 2007 en 2018 slachtoffer is geworden van (onder andere) mensenhandel en fysiek en psychisch geweld. Het Schadefonds heeft deze aanvraag met het besluit van 7 maart 2024 afgewezen. Met het bestreden besluit van 5 juli 2024 op het bezwaar van eiseres is het Schadefonds bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.

2.1. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.

2.2. Het Schadefonds heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.

2.3. De rechtbank heeft het beroep op 3 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam] , de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Totstandkoming van het bestreden besluit

  1. Op 16 november 2023 heeft [naam] verzocht om een uitkering uit het Schadefonds , vanwege het feit dat zij in de periode tussen 2007 en 2018 slachtoffer is geworden van (onder andere) mensenhandel en fysiek en psychisch geweld.

[naam] heeft verklaard dat haar ex haar dwong tot prostitutie, dat haar paspoort werd afgepakt en dat zij werd bedreigd met een pistool. Na de geboorte van haar kinderen zou zij psychische en fysiek zijn mishandeld. [naam] heeft toegelicht dat de gijzeling en gedwongen prostitutie in Duitsland plaatsvonden en dat de andere gebeurtenissen in [plaats 2] en [plaats 3] plaatsvonden.

  1. Op 22 november 2023 en 17 januari 2024 heeft het Schadefonds aanvullende informatie opgevraagd bij eiseres, de bewindvoerder van [naam] .

  2. Met een besluit van 7 maart 2024 heeft het Schadefonds de aanvraag van [naam] afgewezen. Het Schadefonds overweegt daartoe dat voor gebeurtenissen die in het buitenland hebben plaatsgevonden op grond van artikel 3 van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven (Wsg) geen uitkering kan worden verstrekt. Met betrekking tot de gebeurtenissen die in Nederland zouden hebben plaatsgevonden, acht het Schadefonds niet aannemelijk geworden dat [naam] slachtoffer werd van een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf zoals bedoeld in voormeld artikel. Het Schadefonds stelt zich op het standpunt dat zij onvoldoende objectieve informatie heeft ter onderbouwing van de opgave van [naam] .

  3. [naam] heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.

  4. In het bestreden besluit heeft het Schadefonds het bezwaar van [naam] ongegrond verklaard.

Beroepsgronden

  1. Eiseres stelt dat [naam] slachtoffer is geworden van huiselijk geweld en mensenhandel, maar dat zij hiervan destijds geen aangifte heeft gedaan omdat zij bang was voor de gevolgen. Eiseres stelt dat [naam] psychisch letsel heeft opgelopen, namelijk PTSS, waarvoor zij zich heeft moeten wenden tot een psycholoog en psychiater. Zij meent dat [naam] gelet hierop aanspraak kan maken op een uitkering van € 2.500,- (letselcategorie 2, psychisch letsel door huiselijk geweld). In beroep zijn een aantal aanvullende bewijsstukken overgelegd, waaruit volgens eiseres (indirect) blijkt dat [naam] slachtoffer is geworden van huiselijk geweld.

Mensenhandel in Duitsland

  1. Op grond van artikel 3, eerste lid, onder a van de Wsg kan uitkering worden gedaan aan een ieder die ten gevolge van een in Nederland opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf ernstig lichamelijk of geestelijk letsel heeft bekomen.

  2. Voor zover eiseres heeft verzocht om een uitkering voor de door haar gestelde mensenhandel (gijzeling en gedwongen prostitutie) heeft het Schadefonds deze op goede gronden afgewezen, nu deze feiten blijkens de eigen verklaring van [naam] in Duitsland zouden hebben plaatsgevonden.

Huiselijk geweld in Nederland

  1. Eiseres stelt dat [naam] gedurende een periode van meerdere jaren slachtoffer is geworden van huiselijk geweld, dat plaatsvond in [plaats 2] en [plaats 3] . De rechtbank overweegt dat volgens de beleidsbundel van het Schadefonds Geweldsmisdrijven (hierna: het beleid) als uitgangspunt geldt dat het slachtoffer verantwoordelijk is voor het onderbouwen van de aanvraag met voldoende objectieve aanwijzingen. Objectieve aanwijzingen zijn aanwijzingen afkomstig uit een andere bron dan het slachtoffer zelf. Deze bronnen moeten betrouwbaar en onpartijdig zijn en vanuit eigen waarneming verklaren. [naam] heeft verklaard dat zij uit angst nooit aangifte heeft gedaan tegen haar ex. Ter onderbouwing van de aanvraag heeft eiseres wel een aantal andere documenten overgelegd. Het Schadefonds heeft ook zelf navraag gedaan bij diverse instanties.

  2. De rechtbank stelt voorop dat zij de rechtmatigheid van het bestreden besluit dient te beoordelen op basis van de feiten en omstandigheden zoals die ten tijde van het nemen van het bestreden besluit bij het Schadefonds bekend waren (toetsing ex tunc).

  3. Het schadefonds heeft ten tijde van de beslissing op bezwaar op basis van de navolgende informatie beoordeeld of het aannemelijk is dat [naam] slachtoffer is geworden van huiselijk geweld in Nederland.

Het Schadefonds heeft contact opgenomen met de wijkagent. De wijkagent heeft verklaard dat bij hem (en een collega wijkagent) niets bekend is over huiselijk geweld tegen [naam] .

Het Schadefonds heeft een mutatierapport van de politie uit 2011 beoordeeld. Uit deze melding blijkt dat de dochter van [naam] wegliep omdat zij door haar vader werd mishandeld. Ook de zoon van [naam] zou volgens dit mutatierapport mishandeld worden.

Het Schadefonds heeft een mutatierapport van de politie uit 2017 beoordeeld. Uit deze melding blijkt dat er ruzie was tussen [naam] en haar vriend (geschreeuw). Volgens [naam] heeft haar vriend een mes gepakt en heeft die vriend dit mes bij zichzelf op de keel gezet. Uit dit mutatierapport blijkt tevens dat een zorgmelding werd gemaakt bij Veilig Thuis.

Het Schadefonds nam verder contact op met [hulpverlening] . De heer [begeleider] , die [naam] begeleidde in 2022-2023, heeft verteld dat er over en weer conflicten waren binnen het gezin van [naam] , maar dat er niet gesproken is over huiselijk geweld.

Het Schadefonds ontving van [naam] een ongedateerd briefje waaruit blijkt dat haar kinderen begin 2022 wegens fors huiselijk geweld, middelengebruik en onderdrukking uit huis zijn geplaatst.

Het Schadefonds heeft ook medische informatie van [naam] opgevraagd bij [ggz-instelling] . Daaruit volgt onder meer dat [naam] bekend is met Borderline persoonlijkheidsstoornis en recidiverende depressies en dat zij een aanpassingsstoornis heeft.

  1. De rechtbank stelt vast dat in deze stukken nergens (expliciet) wordt vermeld dat [naam] zelf slachtoffer is geworden van huiselijk geweld. Het Schadefonds kon op basis van deze stukken naar het oordeel van de rechtbank dan ook in redelijkheid concluderen dat niet aan de hand van objectieve aanwijzingen aannemelijk is geworden dat [naam] slachtoffer is geworden van huiselijk geweld in Nederland.

  2. De rechtbank overweegt dat [naam] bij het aanvullend beroepschrift nog twee aanvullende stukken heeft overgelegd. Allereerst een brief van EMDR Psychologen [plaats 4] van 25 september 2024 (abusievelijk gedateerd 2023), waarin staat dat zij PTSS-symptomatologie heeft ontwikkeld naar aanleiding van (onder meer) het mee hebben gemaakt van langdurig en ernstig huiselijk (-en familie) geweld. Ten tweede een bladzijde uit het dossier van de kinderbescherming betreffende de dochter van [naam] , waarin wel expliciet staat dat [naam] door de vader van haar kinderen werd geslagen. Nu deze stukken niet bekend waren bij het Schadefonds ten tijde van de beslissing op bezwaar, kunnen deze echter reeds daarom niet tot een ander oordeel leiden.

  3. De rechtbank vindt het belangrijk om nogmaals op te merken dat het feit dat [naam] ten tijde van het bestreden besluit niet met objectieve bewijsmiddelen aannemelijk heeft kunnen maken dat zij slachtoffer is geworden van huiselijk geweld niet betekent dat zij niet wordt geloofd door de rechtbank. Ook het Schadefonds zegt dat niet. Uit de stukken volgt dat binnen het gezin van [naam] sprake was van (een sfeer van) geweld en de stukken die [naam] bij haar aanvullende beroepschrift in het geding heeft gebracht dragen naar het oordeel van de rechtbank ook bij aan de aannemelijkheid van haar stelling dat dit geweld zich ook op haar heeft gericht. Dat neemt echter niet weg dat het Schadefonds op basis van de in rechtsoverweging 13 genoemde stukken in het bestreden besluit tot de conclusie kon komen dat [naam] geen aanspraak kan maken op een uitkering uit het Schadefonds .

Conclusie en gevolgen

  1. Gelet op het voorgaande verklaart de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond.

  2. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J. Schouw, rechter, in aanwezigheid van mr. C.F.E.M. Mes, griffier, op 7 augustus 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet schadefonds geweldsmisdrijven (Wsg)

Artikel 3, eerste lid van de Wsg bepaalt, voor zover hier van belang: Uitkering kan worden gedaan a. aan een ieder die ten gevolge van een in Nederland opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf dan wel schuldverkrachting of schuldaanranding, ernstig lichamelijk of geestelijk letsel heeft bekomen; (…)

Beleidsbundel schadefonds geweldsmisdrijven – 1 november 2022

“1.1.2 Aannemelijkheid van het geweldsmisdrijf

Algemeen

Een geweldsmisdrijf hoeft niet bewezen te worden (zoals bij de strafrechter), maar moet aannemelijk worden gemaakt. Aannemelijkheid is een juridisch begrip en houdt in dat het niet onomstotelijk hoeft vast te staan dat het is gegaan zoals in de aanvraag is beschreven, maar dat het op basis van de gegeven onderbouwing geloofwaardig is dat het zo gegaan is. Uit die onderbouwing moet een duidelijk en logisch beeld volgen van wat er is gebeurd en wat de aanleiding ervoor was. (…)

Het uitgangspunt is dat het slachtoffer verantwoordelijk is voor het onderbouwen van de aanvraag met voldoende objectieve aanwijzingen. Objectieve aanwijzingen zijn aanwijzingen afkomstig uit een andere bron dan het slachtoffer zelf. Deze bronnen moeten betrouwbaar en onpartijdig zijn en vanuit eigen waarneming verklaren.”