Terug naar bibliotheek
Rechtbank Zeeland-West-Brabant

ECLI:NL:RBZWB:2025:5172 - Rechtbank Zeeland-West-Brabant - 4 augustus 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBZWB:2025:51724 augustus 2025

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht

Zittingsplaats: Breda

zaakgegevens: C/02/438504 JE RK 25-1439 datum uitspraak: 4 augustus 2025

beschikking van de kinderrechter over een voorlopige ondertoezichtstelling

in de zaak van

RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING,REGIO ZUIDWEST NEDERLAND, locatie Breda, hierna te noemen: de Raad,

betreffende de minderjarige:

[minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2020, hierna te noemen: [minderjarige] , wonende te [woonplaats 1] .

De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de moeder], hierna te noemen de moeder, wonende te [woonplaats 2] , advocaat: mr. M.A.P. Kolsteren- van Heijst te Hulten,

[de vader], hierna te noemen de vader, wonende te [woonplaats 1] , advocaat: mr. dr. J.A.E. van Raak-Kuiper te Udenhout.

1 Het procesverloop

1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • het mondelinge verzoek van 4 augustus 2025 van de Raad, gevolgd door de op dezelfde dag ontvangen schriftelijke bevestiging hiervan, met bijlage.

1.2 Het mondelinge verzoek is gedaan tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren in de kort geding procedure met kenmerk C/02/438042 / KG ZA 25/384. Bij deze mondelinge behandeling waren aanwezig partijen, bijgestaan door hun advocaten en een vertegenwoordigster van de Raad.

2 De feiten

2.1 De moeder en de vader dragen gezamenlijk het gezag over [minderjarige] .

2.2 Bij beschikking van 16 december 2022 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Brabant (de GI). De ondertoezichtstelling heeft gelopen tot 16 december 2024.

2.3 Het hoofdverblijf van [minderjarige] is bij beschikking van 31 oktober 2023 bij de vader bepaald.

2.4 Bij beschikking van deze rechtbank van 31 oktober 2023 is, voor zover thans van belang, een contactregeling tussen de moeder en [minderjarige] vastgesteld van éénmaal per twee weken van vrijdag 18.00 uur tot zondag 18.00 uur. Partijen hebben in onderling overleg een 50/50 verdeling afgesproken, waarbij [minderjarige] de ene week bij de vader is en de andere week bij de moeder. Deze afspraken zijn neergelegd in een door beide partijen ondertekend aanvullend ouderschapsplan van 6 september 2024.

2.5 De moeder heeft de zorgregeling begin juli stopgezet vanwege signalen die [minderjarige] gegeven zou hebben over seksueel misbruik door de vader. De vader herkent zich hier niet in en wil dat de zorgregeling direct wordt hervat.

3 Het verzoek

3.1 De Raad verzoekt [minderjarige] voorlopig onder toezicht van de GI te stellen voor een periode van drie maanden.

4 De beoordeling

4.1 Een voorlopige ondertoezichtstelling kan worden uitgesproken door de kinderrechter op grond van artikel 1:257 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De minderjarige kan voorlopig onder toezicht worden gesteld van een gecertificeerde instelling als er een ernstig vermoeden bestaat dat de grond is vervuld voor het uitspreken van een ondertoezichtstelling, ex artikel 1:255 BW en de maatregel noodzakelijk is om een acute en ernstige bedreiging voor de minderjarige weg te nemen.

4.2 Ter onderbouwing van zijn verzoek voert de Raad, samengevat, het volgende aan. In het verleden heeft de moeder ook zorgen geuit rondom seksueel misbruik door de vader. De Raad heeft destijds onderzoek gedaan en er heeft in het kader van de vorige ondertoezichtstelling intensieve hulpverlening plaatsgevonden aan beide ouders en [minderjarige] , onder andere door Sterk Huis. De zorgen van de moeder over misbruik zijn destijds niet bevestigd. In overleg met de GI zijn de ouders een 50/50-regeling met elkaar overeengekomen, waarbij [minderjarige] de ene week bij de moeder verblijft en de andere week bij de vader. De moeder geeft nu aan dat [minderjarige] over zorgelijke recente gebeurtenissen bij de vader vertelt. [minderjarige] zou ook aangeven veel pijn aan zijn anus te hebben. De moeder heeft dit besproken met haar therapeut en deze zou met haar besproken hebben dat de nieuwe signalen niet kunnen worden genegeerd. De moeder heeft daarop een melding gedaan bij Veilig Thuis en er is een langdurig informatief gesprek met de politie geweest. De aangifte door de moeder is gepland op 11 augustus 2025. De zedenpolitie doet onderzoek en mogelijk volgt een verhoor van [minderjarige] in een verhoorstudio. De vader herkent zich niet in de signalen. Hij vreest dat de geschiedenis zich herhaalt en vindt het schadelijk voor [minderjarige] dat hij weer bij zijn vader wordt weggehouden.

4.3 De Raad ziet zich gesteld voor een dilemma. Wanneer de zorgen van de moeder, net als in het verleden, niet worden bevestigd, dan is de onderbreking van de zorgregeling zeer schadelijk voor de ontwikkeling van [minderjarige] . De zorgregeling met de vader zou dan meteen moeten worden hervat. Mocht er wel iets grensoverschrijdends zijn gebeurd, dan kan de zorgregeling niet zomaar worden hervat. De Raad heeft op dit moment geen zicht op de visie van de politie, Veilig Thuis en de therapeut van de moeder. De Raad meent dat er snel meer duidelijkheid moet komen over wat er momenteel speelt. Gezien het verleden kan een langdurig politieonderzoek niet zonder meer worden afgewacht. Er zal moeten worden bekeken of en hoe de zorgregeling op korte termijn kan worden hervat. De ouders zijn momenteel niet in staat om daar zelfstandig beslissingen in te nemen. Het is dan ook in het belang van [minderjarige] dat een neutrale gezagsondersteunende instantie als de GI wordt belast met een ondertoezichtstelling teneinde beslissingen over [minderjarige] te nemen die in zijn belang zijn. De Raad is van mening dat de regie over de zorgregeling voorlopig bij de GI moet worden belegd.

4.4 Beide ouders hebben tijdens de mondelinge behandeling ingestemd met het verzoek van de Raad tot een voorlopige ondertoezichtstelling. Hierbij hebben zij beiden aangegeven dat de GI nodig is om tussen hen te staan en de regie te voeren over de vraagstukken waarmee zij nu worden geconfronteerd, zoals de uitvoering van de zorgregeling en de oudercommunicatie.

4.5 Op grond van wat tijdens de mondelinge behandeling is besproken komt de kinderrechter tot het oordeel dat de grond voor een voorlopige ondertoezichtstelling is vervuld. Een voorlopige ondertoezichtstelling is noodzakelijk is om een acute en ernstige bedreiging van de ontwikkeling van [minderjarige] weg te nemen. Zo is het in het belang van [minderjarige] dat er weer zicht komt op de mogelijkheden van hervatting van de zorgregeling en hoe dat moet worden opgepakt. In welke vorm dit moet plaatsvinden en de frequentie daarvan wordt overgelaten aan de regie van de GI. De kinderrechter zal [minderjarige] voorlopig onder toezicht van de GI stellen voor de verzochte periode van drie maanden, te weten 4 augustus 2025 tot 4 november 2025. Gezien de ernst van de problematiek acht de kinderrechter inzet van een jeugdbeschermer per direct noodzakelijk.

5 De beslissing

De kinderrechter:

5.1 stelt [minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2020 te [geboorteplaats] , voorlopig onder toezicht van de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Brabant, locatie Tilburg , met ingang van 4 augustus 2025 tot 4 november 2025;

5.2 verzoekt aan de griffier van deze rechtbank een afschrift van deze beschikking te verstrekken aan voormelde gecertificeerde instelling.

Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 4 augustus 2025 door mr. Toekoen, kinderrechter, in tegenwoordigheid van Van Beijsterveldt, griffier, en schriftelijk vastgelegd op 7 augustus 2025.

verzonden: