Terug naar bibliotheek
Rechtbank Zeeland-West-Brabant

ECLI:NL:RBZWB:2025:5159 - Rechtbank Zeeland-West-Brabant - 7 augustus 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBZWB:2025:51597 augustus 2025

Rechtsgebieden

BelastingrechtBtw, Procesrecht Belastingen

Uitspraak inhoud

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda

Belastingrechtzaaknummers: BRE 24/5639 en 24/5640

uitspraak van de meervoudige kamer van 7 augustus 2025 in de zaken tussen

[belanghebbende] B.V., voorheen gevestigd te [plaats] , belanghebbende

(gemachtigde: [gemachtigde] ),

en

de inspecteur van de Belastingdienst.

Inleiding

  1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 19 april 2024.

1.1. De inspecteur heeft aan belanghebbende voor de tijdvakken gelegen in de hierna genoemde periodes naheffingsaanslagen in de omzetbelasting opgelegd, de volgende verzuimboeten opgelegd en tot de volgende bedragen belastingrente in rekening gebracht.

Tijdvak gelegen in de periode

Belasting

Verzuimboete

Belastingrente

01-07-2018 t/m 31-12-2018

483.000

5.278

79.389

01-01-2019 t/m 31-12-2019

13.092

1.309

1.628

1.2. De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende tegen de naheffingsaanslag over de tijdvakken gelegen in de periode 1 juli 2018 tot en met 31 december 2018 (de eerste naheffingsaanslag) en de daarbij gegeven boetebeschikking en rentebeschikking ongegrond verklaard. De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende tegen de naheffingsaanslag over de tijdvakken gelegen in de periode 1 januari 2019 tot en met 31 december 2019 (de tweede naheffingsaanslag) en de daarbij gegeven boetebeschikking en rentebeschikking niet-ontvankelijk verklaard.

1.3. De inspecteur heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.

1.4. De inspecteur heeft een nader stuk ingediend. Dit stuk is in afschrift verstrekt aan belanghebbende.

1.5. De rechtbank heeft de beroepen op 26 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen, namens de inspecteur, [inspecteur 1] , [inspecteur 2] en [inspecteur 3] . Namens belanghebbende was, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niemand aanwezig. De gemachtigde is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 12 mei 2025, naar het adres [adres] , onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Aangezien uit informatie van PostNL is gebleken dat de brief op 13 mei 2025 aan de gemachtigde op dit adres is uitgereikt, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze, tijdig op het juiste adres is aangeboden. De zitting heeft daarom plaatsgevonden zonder de aanwezigheid van (de gemachtigde van) belanghebbende. Van hetgeen op de zitting is besproken is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan de rechtbank gelijktijdig met de uitspraak een afschrift naar partijen heeft verzonden.

Beoordeling door de rechtbank

2 De rechtbank beoordeelt of:

Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.

2.1. De rechtbank zal:

Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot deze oordelen komt en welke gevolgen deze oordelen hebben.

Feiten

3 Belanghebbende was statutair gevestigd te [plaats] .

3.1. In de onderhavige tijdvakken was [directeur] directeur en enig aandeelhouder van belanghebbende.

3.2. Over de tijdvakken gelegen in de periode 1 juli 2018 tot en met 31 december 2018 heeft belanghebbende € 74.402 aan voorbelasting afgetrokken. Over de tijdvakken gelegen in de periode 1 januari 2019 tot en met 31 december 2019 heeft belanghebbende onder meer € 13.902 aan voorbelasting afgetrokken die verband houdt met de aan- en verkoop van onroerend goed.

3.3. Bij belanghebbende heeft een boekenonderzoek plaatsgevonden naar de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over de onderhavige tijdvakken. Het onderzoek heeft geleid tot een rapport van 27 maart 2023. Naar aanleiding van de bevindingen uit het rapport heeft de inspecteur de onderhavige naheffingsaanslagen en beschikkingen vastgesteld. De inspecteur heeft daarbij verzuimboetes opgelegd wegens het niet betalen van omzetbelasting.

3.4. Bij brief van 5 juni 2025 heeft de inspecteur de rechtbank een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel gestuurd. Daarin staat dat belanghebbende met ingang van 17 maart 2025 is opgehouden te bestaan omdat geen bekende baten meer aanwezig zijn en dat [directeur] is aangewezen als de bewaarder van boeken en bescheiden van belanghebbende.

Beoordeling door de rechtbank

Ten aanzien van de relatieve bevoegdheid 4. De statutaire zetel van belanghebbende was te [plaats] gelegen. Dit betekent dat de rechtbank Gelderland bevoegd is om de zaken te behandelen. De rechtbank behandelt de beroepen evenwel gelet op de volgende omstandigheden: (i) de gemachtigde heeft er zelf voor gekozen de beroepen in te dienen bij rechtbank Oost-Brabant (die de beroepen heeft doorgestuurd naar rechtbank Zeeland-West-Brabant), (ii) de inspecteur heeft aangegeven daartegen geen bezwaar te hebben en (iii) rechtbank Gelderland heeft daarmee ingestemd.

Ten aanzien van de ontvankelijkheid van de beroepen

4.1. De rechtbank gaat eerst in op de vraag of de beroepen ontvankelijk zijn, nu belanghebbende is ontbonden.

4.2. De rechtbank stelt voorop dat belanghebbende is ontbonden nádat de beroepen zijn ingesteld, zodat de beroepen bevoegdelijk zijn ingesteld. Naar het oordeel van de rechtbank dienen de beroepen niet niet-ontvankelijk te worden verklaard, aangezien belanghebbende na een heropening van de vereffening kan worden geconfronteerd met de gevolgen van de vastgestelde naheffingsaanslagen en beschikkingen, en aldus belang kan hebben bij daartegen gerichte beroepen.[1]

Materieel

4.3. De inspecteur heeft zich nader op het standpunt gesteld dat:

Ten aanzien van het alsnog ontvankelijk verklaren van het bezwaar tegen de tweede naheffingsaanslag en de daarbij vastgestelde boete- en rentebeschikking en het vernietigen van de boetebeschikking die is vastgesteld bij het opleggen van de tweede naheffingsaanslag ziet de rechtbank geen reden voor een ander oordeel en zal de rechtbank dienovereenkomstig beslissen. De rechtbank volstaat daarbij met de ambtshalve constatering dat de redelijke behandeltermijn voor de boetezaak is overschreden.[2]

4.4. Belanghebbende stelt dat zij niet belastingplichtig is voor de omzetbelasting en de inspecteur de naheffing had moeten beperken tot de door haar in aftrek gebrachte voorbelasting. Omdat de inspecteur daar ten onrechte niet voor heeft gekozen, heeft hij volgens belanghebbende het recht om de in aftrek gebrachte voorbelasting na te heffen verspeeld.

4.5. De rechtbank overweegt dat het de inspecteur vrij staat om in de bezwaar- en beroepsfase de juistheid van de naheffingsaanslagen en beschikkingen anders te onderbouwen of toe te lichten.[3] De omstandigheid dat de inspecteur zijn standpunt met betrekking tot de eerste naheffingsaanslag heeft gewijzigd, leidt er daarom niet toe dat de naheffingsaanslagen moeten worden vernietigd. Omdat belanghebbende geen belaste handelingen heeft verricht en de door belanghebbende in aftrek gebrachte voorbelasting dus terecht is nageheven, dient de eerste naheffingsaanslag te worden verminderd tot € 74.402 en dient de tweede naheffingsaanslag te worden gehandhaafd.

4.6. De rechtbank is van oordeel dat de boete die is opgelegd bij de eerste naheffingsaanslag in overeenstemming is met de wettelijke bepalingen en het geldend beleid. Dat belanghebbende is opgehouden te bestaan is op zichzelf geen reden de boetebeschikking te vernietigen, aangezien de boete is opgelegd voor de ontbinding van belanghebbende.[4] De rechtbank zal de boetebeschikking echter toch vernietigen, omdat de rechtbank deze gelet op alle omstandigheden van het geval, waaronder de financiële omstandigheden van belanghebbende, niet passend en geboden acht. De rechtbank volstaat daarbij met de ambtshalve constatering dat de redelijke behandeltermijn voor de boetezaak is overschreden.[5]

Conclusie en gevolgen

  1. De beroepen zijn gegrond. Dit betekent dat de inspecteur het griffierecht van € 371 aan belanghebbende moet vergoeden.

5.1. Belanghebbende krijgt ook een vergoeding van haar proceskosten. De inspecteur moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit) als volgt berekend. De vergoeding bedraagt € 907 omdat de gemachtigde van belanghebbende een beroepschrift heeft ingediend. Verder zijn geen kosten gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een kostenvergoeding voor de bezwaarfasen, omdat belanghebbende niet daartoe een verzoek aan de inspecteur heeft gedaan vóórdat op de bezwaren is beslist.[6]

Beslissing

De rechtbank:

  • verklaart de beroepen gegrond;

  • vernietigt de uitspraken op bezwaar;

  • vermindert de naheffingsaanslag omzetbelasting over de tijdvakken gelegen in de periode 1 juli 2018 tot en met 31 december 2018 tot € 74.402 en vermindert de daarbij vastgestelde rentebeschikking dienovereenkomstig;

  • verklaart het bezwaar tegen de naheffingsaanslag over de tijdvakken gelegen in de periode 1 januari 2019 tot en met 31 december 2019 en de daarbij vastgestelde boete- en rentebeschikking ongegrond;

  • vernietigt de boetebeschikkingen;

  • bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 371 aan belanghebbende moet vergoeden;

  • veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 907 aan proceskosten aan belanghebbende.

Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, voorzitter, mr. drs. S.J. Willems-Ruesink en mr. L.D.M.A. Reijs, leden, in aanwezigheid van mr. I. van Wijk, griffier.

Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 7 augustus 2025

Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst en wordt aan de vereffenaar van belanghebbende en haar gemachtigde, die niet digitaal procederen, aangetekend per post verzonden op:

Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist.[7]

Informatie over hoger beroep Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Vgl. Hoge Raad 6 september 2024, ECLI:NL:HR:2024:1080, r.o. 4.5.2.

Zie Hoge Raad 29 september 2023, ECLI:NL:HR:2023:1337.

Vgl. Hoge Raad 14 februari 1990, ECLI:NL:HR:1990:ZC4233, r.o. 4.2.

Vgl. Hoge Raad 20 oktober 2017, ECLI:NL:HR:2017:2655, r.o. 2.3.5.

Zie Hoge Raad 29 september 2023, ECLI:NL:HR:2023:1337.

Artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.


Voetnoten

Vgl. Hoge Raad 6 september 2024, ECLI:NL:HR:2024:1080, r.o. 4.5.2.

Zie Hoge Raad 29 september 2023, ECLI:NL:HR:2023:1337.

Vgl. Hoge Raad 14 februari 1990, ECLI:NL:HR:1990:ZC4233, r.o. 4.2.

Vgl. Hoge Raad 20 oktober 2017, ECLI:NL:HR:2017:2655, r.o. 2.3.5.

Zie Hoge Raad 29 september 2023, ECLI:NL:HR:2023:1337.

Artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.