Terug naar bibliotheek
Rechtbank Zeeland-West-Brabant

ECLI:NL:RBZWB:2025:5041 - Rechtbank Zeeland-West-Brabant - 1 augustus 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBZWB:2025:50411 augustus 2025

Rechtsgebieden

BestuursrechtBestuursprocesrecht

Uitspraak inhoud

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 25/2793

[verzoeker], uit [plaats], verzoekerwettelijk vertegenwoordigd door [financieel adviseur],

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, het college.

Inleiding

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen het opleggen van een last onder dwangsom door het college vanwege activiteiten in de woning aan [adres] in [plaats].
Omdat het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting. Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

  1. Iemand die een verzoek om voorlopige voorziening indient, moet griffierecht betalen.[1] In een zaak als deze is het griffierecht € 194,-. De griffier van de rechtbank stelt een termijn waarbinnen het griffierecht moet worden betaald. Dat betekent in dit verband dat het hele bedrag binnen die termijn is bijgeschreven op de rekening van de rechtbank of dat het binnen die termijn is betaald op de griffie van de rechtbank. Als het griffierecht niet of niet tijdig wordt betaald, verklaart de voorzieningenrechter het verzoek niet-ontvankelijk. Dat is alleen anders als het niet of niet tijdig betalen van het griffierecht verontschuldigbaar is.
  1. De griffier heeft bij aangetekend verzonden brief van 12 juni 2025 verzoeker in de gelegenheid gesteld het griffierecht te betalen binnen twee weken na dagtekening van die brief. Uit informatie van PostNL is gebleken dat de aangetekend verzonden brief op 16 juni 2025 om 08:22 uur is afgehaald en dat voor ontvangst is getekend. Verzoeker heeft het griffierecht niet op tijd betaald. Verzoeker heeft geen reden gegeven voor dit verzuim. Er is dus geen verontschuldiging voor dit verzuim gebleken.
  1. Het verzoek is daarom kennelijk niet-ontvankelijk. Dat betekent dat de voorzieningenrechter het verzoek niet inhoudelijk beoordeelt. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.A. de Rooij, griffier, op 31 juli 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Dit is geregeld in artikel 8:82 van de Awb in samenhang met artikel 8:41 van de Awb. - - - ## Voetnoten
Dit is geregeld in artikel 8:82 van de Awb in samenhang met artikel 8:41 van de Awb.