Terug naar bibliotheek
Rechtbank Zeeland-West-Brabant

ECLI:NL:RBZWB:2025:4705 - Rechtbank Zeeland-West-Brabant - 11 juli 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBZWB:2025:470511 juli 2025

Rechtsgebieden

StrafrechtStrafprocesrecht

Uitspraak inhoud

Wrakingskamer

Locatie Breda

zaaknummer C/02/437305 HA RK 25-155

beslissing van 11 juli 2025 inzake het wrakingsverzoek ex artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[verzoeker], verder ook te noemen verzoeker, gemachtigde: mr. W.B. Lisi.

1 Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt onder meer uit het volgende:

2 Het verzoek

2.1. Het verzoek strekt tot wraking van mr. Speekenbrink, mr. Combee en mr. De Jong (hierna: de rechters), belast met de behandeling in de zaak met parketnummer 02315492-24 op de gronden die verzoeker heeft uiteengezet in zijn wrakingsverzoek.

3 De feiten

3.1. Uit het procesdossier en uit de door verzoeker en de rechters ingediende reacties volgen de volgende relevante feiten:

3.2. Op 22 mei 2025 is vonnis gewezen in de zaak met parketnummer 02-315492-24.

3.3. Op pagina 10 van het vonnis van 22 mei 2025 is onder meer het volgende opgenomen: “Bij een veroordeling adviseert de reclassering een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, gedragsinterventie cognitieve vaardigheden, ambulante behandeling, een contactverbod met het slachtoffer, een locatieverbod en -gebodmet elektronische monitoringen het meewerken aan dagbesteding. (..) Alles afwegende legt de rechtbank aan verdachte op een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en aftrek van voorarrest. Daarbij verbindt zij hieraan de voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering en een contactverbod met de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2].”

3.4. Op 1 juli 2025 ontving de rechtbank het volgende bericht van de officier van justitie: “Geachte griffier, Op de MK van 08 mei stond onderzoek Monnikskap geappointeerd. Op 22 mei heeft de rechtbank uitspraak gedaan in dit onderzoek. Mijn collega van parket Midden-Nederland (in CC) is betrokken bij de beide [broers]. Zij is benaderd door de reclassering met de vraag of het klopt dat uw rechtbank in beide zaken geen elektronische monitoring heeft opgelegd omdat zij, gelet op de thans geformuleerde voorwaarden, zonder EM geen toezicht op de voorwaarde van ‘huisarrest’/locatiegebod kunnen houden. Een EM was wel geformuleerd in het advies en ik heb gerequireerd tot een straf conform het advies van de reclassering. Kunt u mij en mevrouw [persoon] informeren of de rechtbank bewust geen EM heeft opgelegd?”

3.5. De griffier heeft op 2 juli 2025 het volgende e-mailbericht aan verzoeker gestuurd: “Geachte mr. Lisi,

Op 8 mei jl. is de zaak van uw cliënt [verzoeker] (02-315492-24) behandeld door de meervoudige kamer. Op 22 mei 2025 is het vonnis gewezen. Gisteren ontving ik van de officier van jusitie mr. Dekkers het bericht dat de reclassering heeft aangegeven dat zij geen toezicht kunnen houden op het door de rechtbank opgelegde locatieverbod en locatiegebod, nu in het dictum onder de bijzondere voorwaarden (pagina 13 van het vonnis) niet is opgenomen dat verdachte mee dient te werken aan elektronische monitoring. De rechtbank heeft echter wel bedoeld de elektronische monitoring aan het locatieverbod en locatiegebod te verbinden nu dit is geadviseerd door de reclassering en de rechtbank de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd heeft overgenomen. Dit is in de strafoverweging van het vonnis onder het kopje ‘strafoplegging’ overwogen met de volgende zin (pagina 10 van het vonnis): “Daarbij verbindt zij hieraan de voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering en een contactverbod met de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]”.

Nu sprake is van een kennelijke misslag, zal de rechtbank het vonnis herstellen in die zin dat:

- aan het locatieverbod wordt toegevoegd: “Verdachte werkt mee aan elektronische monitoring op dit locatieverbod. Verdachte gaat niet naar het buitenland zonder toestemming van de reclassering, omdat het voor de elektronische monitoring nodig is dat verdachte in Nederland blijft. Het Openbaar Ministerie kan op verzoek van de reclassering dit locatieverbod (deels) laten vervallen.”

- aan het locatiegebod wordt toegevoegd: “Verdachte werkt mee aan elektronische monitoring op dit locatiegebod. Het huidige verblijfadres is [adres]. Een ander adres voor het locatiegebod is alleen mogelijk als de reclassering daarvoor toestemming geeft. Verdachte gaat niet naar het buitenland zonder toestemming van de reclassering, omdat het voor de elektronische monitoring nodig is dat verdachte in Nederland blijft. Het Openbaar Ministerie kan op verzoek van de reclassering de genoemde bloktijden veranderen of het locatiegebod laten vervallen.”

Het herstelvonnis zal zo spoedig mogelijk worden opgemaakt. Hopende u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.”.

4 De gronden van het verzoek

Door verzoeker is, kort weergegeven, aangevoerd dat een schijn van partijdigheid of objectief gerechtvaardigde vrees van vooringenomenheid van de rechters bestaat door het navolgende. Op woensdag 2 juli 2025 heeft verzoeker een e-mailbericht ontvangen van de griffier waarin is toegelicht dat sprake is van een kennelijke misslag in het vonnis van 22 mei 2025 en dat het vonnis daarom door de rechtbank wordt hersteld in die zin dat de bijzondere voorwaarde Elektronische Monitoring ook in het dictum zal worden opgenomen. Verzoeker is op grond van het vonnis niet duidelijk is geworden dat hij een enkelband zou moeten dragen, zoals wel zal volgen uit de herstelbeslissing. De voorgenomen verbetering is daarom naar de mening van verzoeker geen verbetering zoals geformuleerd in HR 15 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:932. Door de voorgenomen herstelbeslissing heeft verzoeker de indruk dat de rechters een vooringenomenheid koesteren jegens hem en dat de belangen van het Openbaar Ministerie boven die van hem worden geplaatst. Verzoeker heeft in zijn schriftelijke reactie op de reactie van de rechters laten weten te persisteren bij het wrakingsverzoek.

5 De reactie van de rechters

5.1. Mr. Speekenbrink en mr. Combee berusten niet in het wrakingsverzoek. In hun schriftelijke reactie stellen zij voorop dat verzoeker niet-ontvankelijk is in zijn verzoek. Zij lichten dit als volgt toe. Met de einduitspraak op 22 mei 2025 is de behandeling van de strafzaak is geëindigd en is er in die zin geen sprake meer van een “rechter die de zaak behandelt” in de zin van artikel 512 Sv. Dat de rechtbank voornemens is om een herstelvonnis af te geven maakt dit niet anders en doet de behandeling van de strafzaak niet herleven. Inhoudelijk voeren mr. Speekenbrink en mr. Combee aan dat het wrakingsverzoek ongegrond moet worden verklaard, omdat niet valt in te zien dat het wijzen van een herstelvonnis blijk geeft van enige (schijn van) vooringenomenheid van hen. Het betreft volgens hen een kennelijke misslag waarvoor de wet de mogelijkheid biedt om deze te verbeteren, met het oog op een juiste executie van het vonnis.

5.2. Van mr. De Jong is op 7 juli 2025 een e-mailbericht ontvangen. Zij geeft hierin aan dat zij sinds 1 juni 2025 niet langer werkzaam is als rechter-plaatsvervanger bij deze rechtbank. Zij onthoudt zich van een (verdere) reactie op het wrakingsverzoek. De wrakingskamer vat de reactie van mr. De Jong zo op dat zij niet in het wrakingsverzoek berust.

6 De beoordeling van het wrakingsverzoek

Beoordelingskader

6.1. Op grond van artikel 512 Sv kan een verdachte of het Openbaar Ministerie elk van de rechters die een strafzaak behandelt wraken op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.

6.2. Voorop moet worden gesteld, dat bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van een rechter als uitgangspunt geldt, dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat een rechter ten aanzien van een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.

6.3. De wrakingskamer moet daarom onderzoeken of de door verzoeker aangevoerde specifieke feiten en omstandigheden een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de rechters jegens hem een vooringenomenheid koesteren of dat de door verzoeker geuite vrees daarvoor – objectief – gerechtvaardigd is.

Beoordeling van de grond

6.4. Voordat tot inhoudelijke behandeling van het verzoek kan worden overgegaan, dient te worden beoordeeld of het wrakingsverzoek tijdig is gedaan. Het verzoek moet worden gedaan zodra de daaraan ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden bekend zijn geworden. Bovendien moet het wrakingsverzoek zijn ingediend vóórdat de behandeling van de zaak door het wijzen van een einduitspraak is geëindigd.

6.5. Door de rechters is op 22 mei 2025 een einduitspraak gedaan. Hierdoor is aan de behandeling van de zaak door de rechters een einde gekomen. Uit HR 6 juli 2010, LJN BJ7243, NJ2012/248 volgt dat het de feitenrechter in strafzaken is toegestaan om een zogenoemde herstelbeslissing te geven indien de oorspronkelijk gewezen beslissing, kort gezegd, een onmiddellijk kenbare fout bevat. In ECLI:NL:HR:2012:BW1478 is nader toegelicht dat het hierbij moet gaan om een zelfstandige, niet in de wet verankerde en beperkte mogelijkheid voor de feitenrechter om een in zijn uitspraak voorkomende kennelijke rekenfout, schrijffout of andere kennelijke fout die zich voor eenvoudig herstel leent te verbeteren. Dat brengt mee dat de feitenrechter slechts in evidente gevallen gebruik kan maken van de bevoegdheid het dictum te verbeteren, mede met het oog op de juiste executie van het vonnis. Er is daarom geen aanleiding in strafzaken om de procespartijen in de gelegenheid te stellen zich over een voorgenomen verbetering uit te laten. Het voornemen tot verbetering als bedoeld door rechters en de uitvoering van dat voornemen door het wijzen van een herstelvonnis, heeft niet tot gevolg dat het oorspronkelijke vonnis vervalt of dat de termijn voor het aanwenden van rechtsmiddelen daartegen opnieuw gaat lopen (zie ook ECLI:NL:HR:2012:BW1478 en ECLI:NL:RBLIM:2013:5647).

6.6. Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de wrakingskamer dat de behandeling van de zaak door de rechters op de datum van indiening van het wrakingsverzoek al was geëindigd. Het voornemen tot het herstelvonnis maakt niet dat de behandeling van de strafzaak herleeft. Nu er derhalve geen sprake meer is van “een rechter die de zaak behandelt” in de zin van artikel 512 Sv dient verzoeker in zijn verzoek niet-ontvankelijk te worden verklaard.

7 De beslissing

De wrakingskamer:

verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking.

Deze beslissing is gegeven op 11 juli 2025 door mr. Kok, mr. Broeders en mr. Luijks, en op dezelfde dag uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. Rockx, griffier. De griffier is buiten staat deze beslissing te ondertekenen. De beslissing wordt openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De voorzitter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.