ECLI:NL:RBZWB:2025:4542 - Rechtbank Zeeland-West-Brabant - 14 juli 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 24/3915 en 24/3917
[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,
(gemachtigde: mr. J.P.R.C. Vos),
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
Inleiding
- In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de (in één geschrift vervatte) uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 29 februari 2024.
1.1. De inspecteur heeft aan belanghebbende over de jaren 2019 en 2020 navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van respectievelijk € 25.215 en € 27.566 (de navorderingsaanslagen). Gelijktijdig met het opleggen van de navorderingsaanslagen heeft de inspecteur aan belanghebbende belastingrente in rekening gebracht naar bedragen van € 434 en € 360 (de belastingrentebeschikkingen).
1.2. De inspecteur heeft de bezwaren van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3. De rechtbank heeft het beroep op 28 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van belanghebbende en namens de inspecteur [inspecteur 1] en [inspecteur 2] . De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om (de gemachtigde van) belanghebbende in de gelegenheid te stellen een nader stuk in te dienen met betrekking tot het karakter van de pleegzorgvergoeding. Belanghebbende heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt bij brief van 6 juni 2025. De inspecteur heeft op 23 juni 2025 op het nadere stuk gereageerd.
1.4. De rechtbank heeft het onderzoek bij brief van 9 juli 2025 gesloten en een uitspraak aangekondigd.
Beoordeling door de rechtbank
- De rechtbank beoordeelt of de inspecteur de navorderingsaanslagen en belastingrentebeschikkingen terecht heeft vastgesteld. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
2.1. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de navorderingsaanslagen en de belastingrentebeschikkingen terecht vastgesteld. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot deze oordelen komt en welke gevolgen deze oordelen hebben.
Feiten
- Belanghebbende heeft drie biologische kinderen, die geboren zijn in de jaren 2001, 2003 en 2005.
3.1. In de periode van 28 maart 2017 tot en met 22 augustus 2023 had belanghebbende een geregistreerd partnerschap met de heer [naam] (de partner). Samen met haar partner heeft zij twee pleegkinderen, [kind 1] en [kind 2] , die geboren zijn in respectievelijk het jaar 2012 en 2014 (de pleegkinderen).
3.2. Belanghebbende stond in de jaren 2019 en 2020 in Nederland in de Basisregistratie Personen (BRP) ingeschreven op het [adres] te [plaats] samen met haar partner, haar twee jongste biologische kinderen en haar twee pleegkinderen.
3.3. De (oud-) gemachtigde van belanghebbende heeft op 25 juni 2021 aangifte IB/PVV voor het jaar 2019 ingediend. De inspecteur heeft de primitieve aanslag IB/PVV op 19 november 2021 geautomatiseerd opgelegd conform de aangifte. Het belastbaar inkomen uit werk en woning en de vaststelling van de aanslag zijn als volgt weer te geven:
3.4. De (huidige) gemachtigde van belanghebbende heeft op 17 december 2021 aangifte IB/PVV voor het jaar 2020 ingediend. De inspecteur heeft primitieve aanslag IB/PVV op 8 juli 2022 geautomatiseerd opgelegd conform de aangifte. Het belastbaar inkomen uit werk en woning en de vaststelling van de aanslag zijn als volgt weer te geven:
3.5. De inspecteur heeft op 26 oktober 2023 – naar aanleiding van de aangifte IB/PVV voor het jaar 2021 – aan belanghebbende een informatieverzoek gestuurd. In dat verzoek staat (onder meer) het volgende:
“Inkomensafhankelijke combinatiekorting: pleegouderschap In de aangifte van uw cliënte is ingevuld dat uw cliënte recht heeft op de inkomensafhankelijke combinatiekorting. Uw cliënte heeft daar mogelijk recht op als een (pleeg)kind dat jonger is dan 12 jaar minimaal 6 maanden in 2021 op het woonadres van uw cliënte stond ingeschreven.
Om te beoordelen of uw cliënte recht heeft op de inkomensafhankelijke combinatiekorting, verzoek ik u (een kopie van) de volgende informatie te sturen:
- bij pleegouderschap: stukken waaruit blijkt dat uw cliënte haar pleegkind als eigen kind opvoedt en onderhoudt (bijvoorbeeld een zorgplan of pleegcontract).”
3.6. De gemachtigde van belanghebbende heeft de inspecteur bij e-mailbericht van 7 november 2023 een pleegcontract met Oosterpoort jeugd- en opvoedhulp overgelegd. Uit het pleegcontract volgt (onder meer):
“1. AANVANG VAN HET CONTRACT
Naam jeugdige : [kind 1] Voornamen : [kind 2] Geboortedatum : [2014]
hierna te noemen pleegkind, wordt door de pleegouder(s) opgenomen in hun gezin met ingang van 4-3-2014.
Dit contract wordt, onverminderd het onder 3. overeengekomene en de aanwezigheid van een (her)indicatie tot hulpverlening aan de jeugdige bij de desbetreffende pleegouder(s), aangegaan voor bepaalde tijd, namelijk zolang het hulpverleningsplan voorziet in pleegzorg in uw gezin. (…)
3.7. De gemachtigde van belanghebbende heeft op 18 november 2023 een e-mailbericht aan de inspecteur gestuurd waarin hij het volgende heeft aangegeven:
“Wij constateren inderdaad dat er een vergoeding is ontvangen en geen recht op de inkomensafh. Combi korting bestaat.”
3.8. Met dagtekening 21 november 2023 heeft de inspecteur belanghebbende een kennisgeving gestuurd waarin staat dat hij voornemens is navorderingsaanslagen op te leggen voor de onderhavige jaren. Belanghebbende heeft volgens hem ten onrechte aanspraak gemaakt op de iack.
3.9. De inspecteur heeft vervolgens de navorderingsaanslagen en de bijbehorende belastingrentebeschikkingen met dagtekening 3 februari 2024 vastgesteld (zie 1.1).
Overwegingen
Mocht de inspecteur navorderen?
- De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat belanghebbende geen recht heeft op iack (zie 3.7). Ook is tussen partijen niet in geschil dat belanghebbende in de onderhavige jaren een onbelaste pleegzorgvergoeding heeft ontvangen, die zij – terecht – niet heeft aangegeven in haar aangiften.
4.1. Tussen partijen is enkel in geschil of de inspecteur over de jaren 2019 en 2020 navorderingsaanslagen mocht opleggen. De rechtbank overweegt als volgt.
Nieuw feit
4.2. Indien een feit grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld (een zogenaamd nieuw feit), kan de inspecteur de te weinig geheven belasting navorderen. Een feit dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond voor navordering opleveren, tenzij de belastingplichtige ten aanzien van dit feit te kwader trouw is.
4.3. Volgens vaste jurisprudentie mag de inspecteur bij het vaststellen van een aanslag IB/PVV uitgaan van de juistheid van de gegevens die een belastingplichtige bij zijn aangifte heeft verstrekt. Tot een nader onderzoek is hij in beginsel niet gehouden. Wel is hij tot een nader onderzoek gehouden, indien hij, na met een normale zorgvuldigheid kennis te hebben genomen van de inhoud van de aangifte, en mede gelet op de overige in aanmerking komende omstandigheden van het geval, aan de juistheid van enig daarin opgenomen gegeven in redelijkheid behoort te twijfelen. Voor twijfel is geen aanleiding indien de niet onwaarschijnlijke mogelijkheid bestaat dat de in de aangifte opgenomen gegevens juist zijn.
4.4. De inspecteur stelt dat de in de aangifte opgenomen gegevens juist hadden kunnen zijn. Daartoe voert hij aan dat de pleegzorgovereenkomst pas bij de behandeling van de aangifte IB/PVV voor het jaar 2021 is overgelegd door belanghebbende. De inspecteur was er niet van op de hoogte dat belanghebbende pleegzorgkinderen verzorgde en daarvoor een vergoeding ontving in de onderhavige jaren.
4.5. De rechtbank stelt vast dat de inspecteur per 7 november 2023 beschikte over het pleegcontract van [kind 2] (zie 3.6). Dat betekent dat de inspecteur er vanaf dat moment mee bekend was dat belanghebbende een pleegzorgvergoeding ontving en dat daardoor niet werd voldaan aan het onderhoudsvereiste.
4.6. Het voorgaande betekent dat de inspecteur over de onderhavige jaren navorderingsaanslagen mocht opleggen op grond van een nieuw feit. Dat betekent dat de navorderingsaanslagen terecht aan belanghebbende zijn opgelegd.
Belastingrente
4.7. De beroepen worden geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van de belastingrentebeschikkingen.
Conclusie en gevolgen
- De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat de navorderingsaanslagen en de belastingrentebeschikkingen in stand blijven.
5.1. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding. Ook krijgt belanghebbende het griffierecht niet vergoed.
Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van mr. D. Damen, griffier, op 14 juli 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst en wordt aan de partij die niet digitaal procedeert aangetekend per post verzonden op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.
De rechtbank merkt op dat zij hier de spellingswijze uit de aangifte weergeeft.
De rechtbank merkt op dat zij hier de spellingswijze uit de aangifte weergeeft.
Artikel 16, eerste lid, van de AWR.
Hoge Raad 18 maart 2022, ECLI:NL:HR:2022:379, r.o. 4.2.1.
Artikel 8.14a van de Wet IB 2001.