Terug naar bibliotheek
Rechtbank Zeeland-West-Brabant

ECLI:NL:RBZWB:2025:4246 - Rechtbank Zeeland-West-Brabant - 2 juli 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBZWB:2025:42462 juli 2025

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

Civiel recht

Zittingsplaats Middelburg

Zaaknummer: C/02/426044 / HA ZA 24-487

Vonnis van 2 juli 2025

in de zaak van

[de vrouw], wonend in [plaats 1] , eisende partij in conventie, verwerende partij in reconventie, hierna te noemen: [de vrouw] , advocaat: mr. R.H. van de Beeten,

tegen

[de man], wonend in [plaats 2] , gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie, hierna te noemen: [de man] , advocaat: mr. R. Zwamborn.

1 Hoe is de procedure verlopen?

1.1. [de vrouw] heeft [de man] op 15 augustus 2024 gedagvaard. [de man] heeft op 16 oktober 2024 gereageerd met een conclusie van antwoord en daarbij een eis in reconventie (tegeneis) ingediend. In het tussenvonnis van 20 november 2024 heeft de rechtbank een mondelinge behandeling (zitting) bevolen op 22 mei 2025. Op 27 november 2024 heeft [de vrouw] op de tegeneis van [de man] gereageerd met een conclusie van antwoord in reconventie. Vóór de zitting heeft [de man] zijn tegeneis gewijzigd, waarop [de vrouw] heeft gereageerd. De zitting op 22 mei 2025 heeft plaatsgevonden. De griffier heeft hiervan aantekeningen gemaakt en de advocaat van [de man] heeft spreekaantekeningen voorgedragen en overgelegd. Ten slotte is bepaald dat op 2 juli 2025 vonnis wordt gewezen.

2 Waar gaat de zaak over?

2.1. Op 25 oktober 1990 verkoopt [persoon] de woning aan de [adres] [plaats 2] (hierna: de woning), aan zijn twee zonen: [zoon 1] en [zoon 2] . Op 30 december 2010 levert [zoon 1] zijn aandeel in de woning aan [de man] . [zoon 2] overlijdt op 28 maart 2023. [de vrouw] , als enige erfgenaam van [zoon 2] , verkrijgt door vererving het aandeel van [zoon 2] in de woning. Daarmee zijn [de vrouw] en [de man] gezamenlijk eigenaar van de woning, elk voor een onverdeelde helft. [de vrouw] verzoekt [de man] op 8 september 2023 om tot verdeling van de woning over te gaan. Ook maakt [de vrouw] aanspraak op een gebruiksvergoeding. Partijen overleggen vervolgens over de verdeling van de woning, maar zij bereiken hierover geen overeenstemming.

2.2. [de vrouw] vordert – kort samengevat – dat de rechtbank [de man] veroordeelt om met haar over te gaan tot verdeling van de woning. [de vrouw] eist dat [de man] zijn aandeel in de woning aan haar overdraagt. Daarnaast wil [de vrouw] dat de rechtbank bepaalt dat zij een bedrag van € 33.350,00 moet betalen aan [de man] in verband met de verdeling. Als [de man] niet meewerkt, vordert [de vrouw] dat de rechtbank een vertegenwoordiger aanwijst om namens [de man] de notariële akte te ondertekenen. Verder vordert [de vrouw] een gebruiksvergoeding van € 500,00 per maand vanaf 1 januari 2025 tot aan de levering van de onverdeelde helft (los van de gebruiksvergoeding die al is verrekend in het bedrag van de overbedeling). Ook eist [de vrouw] dat [de man] in de proceskosten wordt veroordeeld. Tot slot wil [de vrouw] de mogelijkheid krijgen om het vonnis meteen uit te voeren, ook als er hoger beroep wordt ingesteld (uitvoerbaar bij voorraad).

2.3. [de man] voert verweer tegen de vordering van [de vrouw] . [de man] vordert in reconventie (na wijziging van zijn tegeneis) – kort samengevat – primair dat [de vrouw] haar aandeel in de woning aan hem overdraagt. Daarnaast wil [de man] dat de rechtbank bepaalt dat hij een bedrag van € 100.000,00 moet betalen aan [de vrouw] vanwege de verdeling. Als de medewerking van [de vrouw] uitblijft, vordert [de man] dat het vonnis in de plaats treedt van haar medewerking aan de ondertekening van de akte van levering. Subsidiair eist [de man] verkoop en levering van de woning aan een derde, waarbij de netto-opbrengst gelijk wordt verdeeld. Meer subsidiair, voor het geval [de vrouw] de woning krijgt, vordert [de man] dat een taxateur wordt benoemd om de waarde van de woning vast te stellen en dat [de vrouw] de helft van deze waarde aan hem betaalt. Ook eist [de man] dat [de vrouw] in de proceskosten wordt veroordeeld, vermeerderd met de wettelijke rente, als deze niet tijdig worden vergoed. Tot slot wil [de man] dat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard.

3 Hoe oordeelt de rechtbank?

3.1. [de vrouw] en [de man] kunnen geen afspraken maken over de verdeling van de woning. Daarom stelt de rechtbank de verdeling vast.[1] Bij het vaststellen van de verdeling heeft de rechter een zekere vrijheid en is hij niet gebonden aan de vorderingen van partijen. Bovendien hoeft de rechter niet expliciet in te gaan op wat partijen aanvoeren.[2]

[de man] krijgt de woning

3.2. De eerste vraag is aan wie de woning wordt toegedeeld. Hoewel [de vrouw] heeft gevorderd dat [de man] zijn aandeel in de woning aan haar overdraagt, heeft [de vrouw] tijdens de zitting verklaard geen bezwaar te hebben tegen het toedelen van de woning aan [de man] . [de man] heeft tijdens de zitting toegelicht dat hij samen met zijn partner en zoon in de woning woont en dat hij vanwege medische problemen in de buurt van zijn medisch specialist moet blijven. Deze omstandigheden maken dat [de man] een belang heeft bij het behoud van de woning. [de vrouw] heeft geen belang bij toedeling van de woning aan haar, los van het financiële aspect. [de man] kan [de vrouw] uitkopen voor een bedrag van € 100.000,00. De rechtbank oordeelt dat [de man] dit bedrag aan [de vrouw] moet betalen vanwege overbedeling, wat later in dit vonnis wordt toegelicht. Daarom krijgt [de man] de woning. De kosten van de notaris komen daardoor voor rekening van [de man] .

Waarde van de woning is € 200.000,00

3.3. De volgende vraag is wat de waarde van de woning is. Als de rechter de verdeling vaststelt, geldt als peilmoment voor de waardering van een goed de datum van de uitspraak, tenzij partijen een andere datum zijn overeengekomen of als op grond van redelijkheid en billijkheid een andere datum moet worden aanvaard.[3]

3.4. Op 11 maart 2024 heeft [makelaar] op verzoek van [de vrouw] een taxatierapport opgesteld. In dit rapport staat dat de marktwaarde van de woning op 7 maart 2024 een bedrag van € 175.000,00 is. Eerder, op 9 februari 2024, heeft Stad & Zeeland Makelaars op verzoek van [de man] een taxatierapport uitgebracht. In dit rapport staat dat de markwaarde van de woning op 6 februari 2024 een bedrag van € 200.000,00 is. De rechtbank gaat uit van een markwaarde van € 200.000,00. [de vrouw] maakt namelijk geen bezwaar (meer) tegen het hanteren van deze marktwaarde. Op grond van de toedeling van de woning aan [de man] is deze hogere marktwaarde in het voordeel van [de vrouw] .

Verdeling niet op basis van de marktwaarde na verbouwing

3.5. Een andere vraag is of de woning moet worden verdeeld op basis van de marktwaarde na verbouwing. In het rapport van [makelaar] staat dat de markwaarde van de woning na verbouwing € 210.000,00 is. [makelaar] baseert deze taxatie op een rapport van Bouwkundig [adviesbureau] dat op verzoek van [de vrouw] is opgesteld. Volgens dit rapport bedragen de directe onderhoudskosten € 29.969,00 en de verbeteringskosten € 26.644,00. Het bedrag van € 210.000,00 ligt € 35.000,00 hoger dan de door [makelaar] getaxeerde waarde van € 175.000,00 in de huidige staat van de woning.

3.6. Hiervoor heeft de rechtbank geoordeeld dat de woning in de huidige staat een marktwaarde van € 200.000,00 heeft. Op basis hiervan is volgens [de vrouw] de waarde van de woning na verbouwing € 235.000,00. [de vrouw] is van mening dat bij de verdeling van de woning moet worden uitgegaan van dit hogere bedrag. [de vrouw] baseert dit standpunt op de stelling dat [de man] en [zoon 2] destijds hebben afgesproken dat [de man] de woning ‘bij de tijd houdt’. Volgens [de vrouw] is [de man] hierin tekortgeschoten.

3.7. De rechtbank kan niet vaststellen of [de man] en [zoon 2] een dergelijke afspraak hebben gemaakt. Er is geen beheersregeling. Ook andere stukken die deze afspraak (kunnen) bevestigen, zijn niet overgelegd. De omstandigheid dat [de man] in de woning verblijft zonder een (gebruiks)vergoeding te betalen, betekent niet automatisch dat [de man] gehouden is de woning ‘bij de tijd te houden’. Dat [de man] in 2010 verplicht was de woning bewoonbaar te maken en te houden, brengt niet mee dat hij de nu door [adviesbureau] geadviseerde werkzaamheden had moeten uitvoeren. Overigens is niet duidelijk welke kosten onder ‘bij de tijd te houden’ vallen. Ook is niet duidelijk geworden of is afgesproken dat deze kosten volledig door [de man] worden gedragen. De rechtbank gaat bij de verdeling daarom niet uit van de door [de vrouw] gestelde marktwaarde na verbouwing van € 235.000,00, maar van de huidige marktwaarde van € 200.000,00.

Geen (extra) gebruiksvergoeding

3.8. Een ander punt van discussie is of [de man] een gebruiksvergoeding moet betalen aan [de vrouw] . Als een deelgenoot een goed alleen gebruikt, moet hij de andere deelgenoot schadeloos stellen, omdat die andere deelgenoot het gebruik en genot van het goed mist waar hij recht op heeft.[4] Daarbij geldt als maatstaf de redelijkheid en billijkheid, die de rechtsbetrekkingen tussen de deelgenoten beheersen.[5] Dat betekent dat rekening moet worden gehouden met de omstandigheden van het geval.

3.9. [de vrouw] maakt aanspraak op een gebruiksvergoeding vanaf 2011. De rechtbank is van oordeel dat [de vrouw] pas recht heeft op een gebruiksvergoeding vanaf 8 september 2023, het moment waarop zij aanspraak hierop heeft gemaakt. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Op 30 december 2010 heeft [zoon 1] zijn aandeel in de woning aan [de man] geleverd. Daarvoor stond de woning ruim vier jaar leeg. Niet is gesteld en ook niet is gebleken dat [zoon 2] ooit gebruik heeft willen maken van de woning. Daarnaast hebben [zoon 2] en [de man] nooit betalingen aan elkaar gedaan. [de man] heeft geen gebruiksvergoeding aan [zoon 2] betaald, terwijl [zoon 2] op zijn beurt niet heeft bijgedragen aan de eigenaarslasten. [de man] heeft dus niet, zoals [de vrouw] stelt, gratis gewoond. [de man] heeft namelijk alle eigenaarslasten volledig gedragen, terwijl [zoon 2] in beginsel de helft van deze kosten had moeten betalen.[6] Het is in strijd met de redelijkheid en billijkheid om [de man] nu, ruim twaalf jaar later, met terugwerkende kracht een gebruiksvergoeding te laten betalen. [de man] hoefde er geen rekening mee te houden dat hij over de periode 2011 tot 8 september 2023 een gebruiksvergoeding was verschuldigd. Omgekeerd betekent dit ook dat [de man] geen aanspraak meer kan maken op een vergoeding van (de helft van) de eigenaarslasten over deze periode.

3.10. Vervolgens resteert de vraag wat de hoogte is van de gebruiksvergoeding die [de man] vanaf 8 september 2023 is verschuldigd. De wetgever heeft geen regels geformuleerd op basis waarvan de hoogte van de gebruiksvergoeding moet worden vastgesteld. De rechter heeft hierbij een grote mate van vrijheid.

3.11. [de vrouw] stelt dat de gebruiksvergoeding die [de man] vanaf 8 september 2023 is verschuldigd, schattenderwijs € 500,00 per maand bedraagt. Volgens [de vrouw] is dit de helft van de gemiddelde huurprijs voor een halfvrijstaande eengezinswoning in Nederland.

3.12. De rechtbank heeft onvoldoende aanknopingspunten om in dit geval (schattenderwijs) uit te gaan van het door [de vrouw] gestelde bedrag. Het had op de weg van [de vrouw] gelegen om te onderbouwen dat de woning in kwestie een huurwaarde van € 1.000,00 per maand heeft (waarvan de helft neerkomt op € 500,00 per maand). Zonder nadere toelichting kan de rechtbank niet zonder meer aannemen dat de huurwaarde van deze woning overeenkomst met de gemiddelde huurwaarde van een halfvrijstaande eengezinswoning in Nederland.

3.13. De rechtbank oordeelt dat het, ook bij gebrek aan andere aanknopingspunten, redelijk en billijk is om de hoogte van de door [de man] aan [de vrouw] verschuldigde gebruiksvergoeding te bepalen op de helft van de door [de man] betaalde eigenaarslasten. [de vrouw] maakt namelijk geen gebruik van de woning en hoeft daardoor de eigenaarslasten niet te dragen. [de man] draagt aan de andere kant alle kosten van de woning, waardoor het niet redelijk en billijk is dat hij daarnaast ook een (extra) gebruiksvergoeding aan [de vrouw] moet betalen. Concluderend hebben partijen ook over de periode vanaf 8 september 2023 met betrekking tot de gebruiksvergoeding en de eigenaarslasten niets van elkaar te vorderen.

Geen vergoeding overige kosten

3.14. Tot slot wil [de vrouw] dat [de man] de helft betaalt van de kosten voor de taxatie, het bouwkundig onderzoek en het inmeten van de woning. De rechtbank oordeelt dat [de man] daartoe niet gehouden is. Deze kosten zijn door [de vrouw] op eigen initiatief gemaakt. Niet is gesteld en ook niet is gebleken dat [de vrouw] toestemming aan [de man] heeft gevraagd om deze kosten te maken. [de man] wordt hierdoor achteraf geconfronteerd met uitgaven waarover hij geen zeggenschap heeft gehad. Onder deze omstandigheden komen deze kosten niet voor (gedeeltelijke) vergoeding door [de man] in aanmerking. Dit oordeel geldt ook voor de helft van de taxatiekosten die [de man] heeft gemaakt, die dus niet voor vergoeding door [de vrouw] in aanmerking komen.

Proceskosten komen voor rekening van [de vrouw]

3.15. [de vrouw] is zowel in conventie als in reconventie in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen.

De proceskosten van [de man] worden in conventie begroot op:

De proceskosten van [de man] worden in reconventie begroot op:

3.16. De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

4 Wat is de beslissing van de rechtbank?

De rechtbank

in conventie en reconventie

4.1. deelt de woning toe aan [de man] ,

4.2. beveelt [de vrouw] om binnen één week na betekening van dit vonnis en een daartoe strekkend schriftelijk verzoek van [de man] haar medewerking te verlenen aan de levering van haar aandeel in de woning, ten overstaan van een door [de man] aan te wijzen notaris,

4.3. bepaalt dat – als [de vrouw] bij de levering van haar aandeel in de woning niet haar medewerking verleent – dit vonnis in de plaats treedt van alle rechtshandelingen die [de vrouw] in dit verband moet verrichten, waaronder in ieder geval begrepen de ondertekening van de akte van levering,

4.4. veroordeelt [de man] tot betaling van € 100.000,00 wegens overbedeling en bepaalt dat [de man] dit bedrag aan [de vrouw] moet voldoen bij de ondertekening van de akte van levering,

4.5. bepaalt dat de kosten van de notaris voor rekening van [de man] komen,

4.6. veroordeelt [de vrouw] in de proceskosten van € 7.390,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [de vrouw] niet tijdig aan de proceskostenveroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,

4.7. veroordeelt [de vrouw] tot betaling van de wettelijke rente over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,

4.8. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,

4.9. wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit vonnis is gewezen door mr. Akdikan en in het openbaar uitgesproken op 2 juli 2025.

Artikel 3:185 lid 1 BW.

HR 17 april 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2631.

HR 8 december 2023, ECLI:NL:HR:2023:1722.

HR 22 december 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA9143.

Artikel 3:166 lid 3 BW.

Artikel 3:172 BW.


Voetnoten

Artikel 3:185 lid 1 BW.

HR 17 april 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2631.

HR 8 december 2023, ECLI:NL:HR:2023:1722.

HR 22 december 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA9143.

Artikel 3:166 lid 3 BW.

Artikel 3:172 BW.